e-WLD begrippen 

 
 
Filteren... plaats=Diepenbeek

Overzicht

BegripTrefwoord: dialectopgave (plaats)Omschrijving
hoek (tussen twee lijnen) hoek: eͅnən hok (Diepenbeek), hök (Diepenbeek) de ruimte tussen twee rechte lijnen of twee vlakken die elkaar ontmoeten [oord, hoek, winkel] [N 91 (1982)] || hoek [ZND 27 (1938)] III-4-4
hoek van een stuk land tip: tip (Diepenbeek) Een hoek of punt van een stuk land. [N P, 1; A 33, 10; monogr.] I-8
hoektroffel hoektruweel: hok[truweel] (Diepenbeek) Metselwerktuig om hoeken te bepleisteren. Het blad van de hoektroffel is V-vormig gebogen en biedt op deze wijze de mogelijkheid een zuivere lijn van het pleisterwerk te verkrijgen. Zie afb. 1c. In K 278 kende men 'hoekpleisters' voor een buitenhoek ('vør nǝn˱ bø̜̄jtǝnhuk') en voor een binnenhoek ('vør nǝn˱ benǝnhuk'). Ook de invuller uit Q 83 maakt dit onderscheid. Volgens de invuller uit Q 198a wordt de hoektroffel niet gebruikt door de metselaar, wel door de stucadoor. Zie voor de fonetische documentatie van de woorddelen '-(troffel)' en '-(truweel)' het lemma 'troffel'. [N 30, 8b; monogr.] II-9
hoepel band: bānd (Diepenbeek), reep: rêëp (Diepenbeek), ring: rēnk (Diepenbeek) Een hoepel (ijzeren of houten ring die door de kinderen voortgedreven wordt). [ZND 27 (1938)] || Reep. [Willems (1885)] III-3-2
hoepelen bandjagen: bānd jāge (Diepenbeek), ringen: rēnge (Diepenbeek), rénge (Diepenbeek), weet niet dit in het AN heet.  reinge (Diepenbeek) Hoe heet: met zon ring [hoepel] spelen? [ZND 27 (1938)] || hoepel lopen of ringen [SND (2006)] || Met de hoepel spelen. III-3-2
hoepelrok hoepelrok: Met hoepels gefronst.  hoepelrok (Diepenbeek), repenrok: rieperok (Diepenbeek) hoepelrok [reekerok] [N 24 (1964)] || Welke soorten kent U? Beschrijf hoe ze er uit zien (klokrok of geerrok, plooirok, hoepelrok etc.?)? [N 62 (1973)] III-1-3
hoepels van de huifkar repen: rēǝpǝ (Diepenbeek) Houten hoepels waarover de huif gespannen werd. De hoepels werden in krammen tegen de zijplanken bevestigd. Meestal waren er vijf, waarvan de voorste naar voren helde. [N 17, 74 + 99] I-13
hoeveelheid halmen voor een halve schoof opper: ø̜pǝr (Diepenbeek) In het zuiden van Belgisch Limburg waar met de zicht wordt gemaaid kent men het begrip "ongebonden halve graanschoof"; de maaier haalt met één keer inkappen en uitwinnen de hoeveelheid halmen voor een halve schoof bijeen. In de rest van het onderzoeksgebied komt het begrip niet voor. Zie ook de algemene toelichting bij deze paragraaf en kaart 19. [JG 1a, 1b, 1c, 2c; Goossens 1963, krt. 29; monogr.] I-4
hoeveelheid hooi die men opsteekt flok: flǫk (Diepenbeek) De hoeveelheid hooi die de opsteker in één keer met z''n gaffel aangeeft aan de optasser. Zie voor het vocalisme van het woordtype riek de opmerking in de semantische toelichting bij het lemma ''houten schudgaffel'' en bij het lemma ''hooihark''.' [N 14, 118; A 34, 5a] I-3
hoeven verwijderen hoeven afhouwen: ōjhōwǝn (Diepenbeek) Eerst wordt de gehele poot verwijderd van het lijf en dan worden later de hoeven van de poot gekapt. Het kan zijn dat sommige antwoorden eerder duiden op het begrip "poot verwijderen" dan op "hoef verwijderen". [N 28, 46; monogr.] II-1