20309 |
meisje |
meidje:
mètske (Q071p Diepenbeek),
métskən (Q071p Diepenbeek)
|
meisje [ZND 11 (1925)]
III-2-2
|
20366 |
meisje met wie een jongen verkering heeft |
lief:
lief (Q071p Diepenbeek)
|
het meisje met wie men verkering heeft [parmeteit, meid, fem, frul, caprice] [N 115 (2003)]
III-2-2
|
18622 |
meisjesmuts met afhangende strook |
capeline (fr.):
kapəlen (Q071p Diepenbeek)
|
meisjesmuts die nauw om het hoofd sluit en met een strook afhangt tot op de schouders [kaaper, kappelin, kapmöts] [N 25 (1964)]
III-1-3
|
28571 |
meiziekte |
meiziekte:
mēziktǝ (Q071p Diepenbeek)
|
Darmaandoening. De meiziekte is onschuldiger dan nosema. De ziekteverschijnselen zijn nagenoeg gelijk aan die van de mijtziekte: de bijen tuimelen naar buiten, kunnen niet vliegen, krabbelen rond met opgezet achterlijf. De ontlasting is zeer dik en vast. Er sterven wel bijen aan maar minder dan aan nosema. Vermoedelijke oorzaak is het gebruik van licht beschimmeld stuifmeel. Heel waarschijnlijk duiden de woordtypen vleugellam, vleugellamheid en kreupel op dezelfde meiziekte. Meiziekte is in het algemeen een verzamelnaam voor diverse kwalen. [N 63, 71d]
II-6
|
34454 |
mekkeren |
bleken:
blē̜kǝ (Q071p Diepenbeek)
|
Geluid voortbrengen, gezegd van de geit. [N 19, 76b; monogr.]
I-12
|
22800 |
melden (kaartterm) |
melden:
aanwezigheid ter kennis brengen
mellen (Q071p Diepenbeek),
konert mälen: in het hoogjassen
mälən (Q071p Diepenbeek),
soms gebruikt, zeer sporadisch bij kruisjassen
melden (Q071p Diepenbeek)
|
Melden. (in welke betekenis wordt dat woord gebruikt? Geef de uitdrukking waarin het voorkomt, b.v. bij het kaartspelen, enz.). [ZND 38 (1942)]
III-3-2
|
24872 |
melganzenvoet |
karmille:
ook: milstam6* en satmil*
ɛkərɛmil (Q071p Diepenbeek),
mel:
mil (Q071p Diepenbeek),
melstam:
milstàmə (Q071p Diepenbeek),
ook: satmil* en k6rmil*
milɛstamə (Q071p Diepenbeek),
schaapmel:
#NAME?
sjəpmil (Q071p Diepenbeek),
zaadmel:
ook: milstam6* en k6rmil*
satɛmil (Q071p Diepenbeek)
|
melganzevoet [DC 60a (1985)] || Melganzevoet (chenopodium album 30 tot 100 cm hoge plant. De stengels staan rechtop en zijn vertakt; de bladeren zijn zeer verschillend van vorm, tevens onregelmatig getand, de bovenste gaafrandig, aan de buitenkant dofgroen, de onderkant wit-melig best [N 92 (1982)]
III-4-3
|
33294 |
melganzevoet |
mel:
mel (Q071p Diepenbeek),
meldestam:
meljstamǝ (Q071p Diepenbeek),
pardelwortelsmel:
pǝrtɛlwǫrtǝlsmel (Q071p Diepenbeek),
schijtmel:
šøtmil (Q071p Diepenbeek)
|
Chenopodium album L. Zeer algemeen voorkomend onkruid op braakliggend land en bouwland, vooral bij sterke bemesting, en met name ook waar pulpkuilen gestaan hebben. Het heeft witte bloemtrosjes, die van juli tot de herfst bloeien, en bladeren die van boven dof en van onder wit-melig zijn. De hoogte varieert van 15 tot 120 cm. [JG 1a, 1b; A 60A, 83; monogr.]
I-5
|
34237 |
melk |
melk:
mē.lǝk (Q071p Diepenbeek),
mē̜.lǝk (Q071p Diepenbeek),
męlk (Q071p Diepenbeek),
mɛlk (Q071p Diepenbeek),
mɛlǝk (Q071p Diepenbeek)
|
De hoofdzakelijk uit water, eiwit, vet en melksuiker bestaande witte vloeistof die door het vrouwelijk rund wordt afgescheiden. Op de kaart is het woordtype melk niet opgenomen. [A3, 3; A 11, 1c; A 17, 17; A 7, 14; RND 40; RND 127; S 23; JG 1a, 1b, 2c; L 1a-m; L 4, 3; L 29, 5; NE 3, V 6n; Vld.; Gwn 10, 1; monogr.]
I-11
|
33882 |
melk van het paard |
melk:
męlǝk (Q071p Diepenbeek)
|
De biest- of paardsmelk bevat ingrediënten die het veulen tegen verscheidene ziekten weerstand geven en die er bovendien voor zorgen dat het darmpek, de taaie, donkere substantie die zich in de darmen van het pasgeboren veulen bevindt (zie het lemma ''de eerste uitwerpselen van het veulen'' (5.7)), verwijderd wordt.' [N 8, 32.6 en 57]
I-9
|