32189 |
radmaker |
ramaker:
rǭmējkǝr (Q071p Diepenbeek),
rǭǝmjēǝkǝr (Q071p Diepenbeek)
|
Vakman die gespecialiseerd is in het maken van houten wielen voor karren en wagens. Reparaties aan de houten wielen konden niet alleen door de wagenmaker, maar ook door de timmerman/schrijnwerker worden uitgevoerd. Zegslieden uit de volgende plaatsen gaven dit antwoord: Paal (K 357), Neerpelt (L 312), Overpelt (L 314), Kaulille (L 316), Neeroeteren (L 368), Maaseik (L 372), Opoeteren (L 415), Meldert (P 45), Duras (P 115), Ulbeek (P 121), Hoepertingen (P 188), Waasmont (P 211), Veldwezelt (Q 91), ɛs-Herenelderen (Q 168). De metalen onderdelen voor de kar- en wagenwielen, zoals de wielbanden en de asbus werden vaak door de lokale smid geleverd. Hij voerde daar ook reparaties aan uit. Dit laatste was volgens informatie van de zegslieden het geval in Heppen (K 316), Beringen (K 358), Neerpelt (L 312), Bocholt (L 317), Gruitrode (L 366), Neerglabbeek (L 367), Ulbeek (P 121), Sint-Truiden (P 176), Hasselt (Q 2), Genk (Q 3) en Neerharen (Q 96c). Zie verder ook de paragraaf over de vaktaal van de karsmid in wld II.11, pag. 128-139.' [N G, 1b; N G, 2; L 34, 18; monogr.]
II-12
|
18167 |
rafel |
kettel:
keddel (Q071p Diepenbeek),
keͅttelen (Q071p Diepenbeek),
ae lang als in Engelse has
kaettəln (Q071p Diepenbeek),
rafel:
ruffel (Q071p Diepenbeek),
røfǝl (Q071p Diepenbeek),
syn. keddel.
röffel (Q071p Diepenbeek),
rettem:
rettem (Q071p Diepenbeek),
vetsem:
eerste teken zou ook n kunnen zijn
vetsemen (Q071p Diepenbeek)
|
Hoe noemt U een rafel? [N 62 (1973)] || rafel || Rafelige plek in een weefsel. [N 62, 45b; MW] || Rafels. Hoe noemt men de rafels die afhangen aan zeer versleten kleren ? [ZND 41 (1943)]
II-7, III-1-3
|
18168 |
rafelen |
kettelen:
kettelen (Q071p Diepenbeek),
rafelen:
ruffelen (Q071p Diepenbeek),
ruffelen:
røfǝlǝ (Q071p Diepenbeek),
uitrafelen:
ǭtrāfǝlǝn (Q071p Diepenbeek),
uitrettemen:
syn. oatröffel`n.
oatretteme (Q071p Diepenbeek)
|
Hoe zegt U: de stof zal rafelen? [N 62 (1973)] || Rafelen. Aan de rand uiteenvallen in afzonderlijke draden, het loslaten van draden, gezegd van weefsel [rafelen, reffelen, rieffelen, rufelen] [N 114 (2002)] || uitrafelen || Uitvezelen van stof. [N 59, 188; N 62, 45a; MW; S 29; monogr.]
II-7, III-1-3
|
19576 |
ragebol |
schuurbezem:
šy(3)̄rbēͅəsəm (Q071p Diepenbeek),
spinnenkop:
speͅnəkoͅp (Q071p Diepenbeek)
|
bezem (met lange steel); inventarisatie benamingen; betekenis/uitspraak [N 20 (zj)] || ragebol, bolvormige borstel waarmee spinnewebben worden verwijderd [N 26 (1964)]
III-2-1
|
29062 |
raglanmouw |
raglanmouw:
rǝxlǫnmǫw (Q071p Diepenbeek)
|
Mouw die niet op de gewone wijze is ingezet in het armsgat maar een geheel vormt met de rest van het kledingstuk. [N 62, 34b]
II-7
|
21164 |
rails |
rails (<eng.):
rails (Q071p Diepenbeek),
rels (Q071p Diepenbeek),
rèls (Q071p Diepenbeek),
duitse ä
raels (Q071p Diepenbeek)
|
de staven waarop een trein loopt [rails, riels, riggels] [N 90 (1982)] || rails [ZND 41 (1943)]
III-3-1
|
29548 |
rakelijzer |
rakelaar:
rǫxǝlēr (Q071p Diepenbeek)
|
IJzeren staaf met een recht of gebogen uiteinde, waarmee de smid de omvang van het vuur regelt en sintels uit het vuur verwijdert. Zie ook afb. 11 en het lemma "rakelijzer" in Wld II.8, pag. 21. Het betreft daar een vergelijkbaar voorwerp dat door de pottenbakker wordt gebruikt. Zie voor het woordtype stochelijzer (Q 121, 121b) ook RhWb (VIII), kol. 720, s.v. ɛstochelnɛ, ɛstöchelnɛ, "das Feuer, den Ofen (...) schüren mit dem Schürhaken".' [N 33, 31; N 33, 32]
II-11
|
19977 |
rammelaar |
rammelaar:
Antwoord onderlijnd bij de suggesties.
rammelaar (Q071p Diepenbeek),
rammelaartje:
Syn. remmelke.
rammeleërke (Q071p Diepenbeek),
rammeltje:
Syn. rammeleërke.
remmelke (Q071p Diepenbeek)
|
het speeltuig voor heel jonge kinderen, dat bestaat uit een holle bol met een handvat waarin zich één of meer losse balletjes bevinden [rammelaar, rammel, klater] [N 112 (2006)] || Rammel. || Rammelaar.
III-3-2
|
20295 |
rammelen |
rammelen:
rammələn (Q071p Diepenbeek)
|
een onwelluidende, trillende klank voortbrengen, gezegd van loszittende voorwerpen die in beweging gebracht worden [rammelen, rotelen] [N 91 (1982)]
III-4-4
|
34631 |
rammelkar |
rammelkar:
ramǝlkē̜ǝr (Q071p Diepenbeek)
|
Kar die veel lawaai maakt. [N 17, 92]
I-13
|