e-WLD begrippen 

 
 
Filteren... plaats=Diepenbeek

Overzicht

BegripTrefwoord: dialectopgave (plaats)Omschrijving
schop, garf schoof: šōf (Diepenbeek) Schoof dekstro die nog niet geschud is. [NF, 1] II-9
schoppen schoppen: šopn (Diepenbeek), vortšobben (Diepenbeek), stampen: stampn (Diepenbeek), vortstampen (Diepenbeek) stampen: hoe zegt ge als ge iets met een voetbeweging verwijdert b.v. een hond weg... [ZND 42 (1943)] III-1-2
schoppen in het kaartspel schoppen: schĕppe (Diepenbeek), sjöppe (Diepenbeek, ... ), sjəpən (Diepenbeek), šøͅppe (Diepenbeek), šəpə (Diepenbeek) Hoe noemt u van het kaartspel de verschillende symbolen? (Het gaat om de gewone namen, niet om woorden voor "troef"enz.). - I. Schoppen. [DC 52 (1977)] || Kaarttermen: Schoppen. || Schoppen uit het kaartspel. || Schoppen: Hoe heet schoppen heer of schoppen koning (in een kaartspel)? [ZND 42 (1943)] III-3-2
schor hees: hees (Diepenbeek) Schor [zijn] (hees, gram). [N 109 (2001)] III-1-2
schors schors: šǫts (Diepenbeek) De ruwe buitenkant van de stam en takken van een boom. In sommige dialecten bestaat er een verschil in benaming tussen de schors van naaldbomen en die van andere bomen. Het betreft de plaatsen Lommel (K 278), Paal (K 357), Neerpelt (L 312), Overpelt (L 314), Hechtel L 352), Peer (L 355), Neerglabbeek (L 367), Houthalen (L 414), Hasselt (Q 2) en Martenslinde (Q 89). De schors van de naaldboom wordt daar met een locale uitspraakvariant van het woordtype schil aangeduid, de schors van andere bomen met die van schors. In Lanklaar (L 422) wordt het woord schaal (šal) alleen voor de schors van dennenbomen gebruikt [N 50, 8a-b; N 75, 83d; A 45, 32; L 34, 54a-b; monogr.] II-12
schortvol schoot: sjoet (Diepenbeek) de hoeveelheid die men in één keer in zijn schort kan vervoeren [schoot, schortvol, slip] [N 91 (1982)] III-4-4
schotel schotel: plaat om een gerecht op te leggen(gewoonlijk porcelein of aardewerk)  šøtəl (Diepenbeek), teil: vr.  teͅi̯l (Diepenbeek) schotel; betekenis/uitspraak [N 20 (zj)] || teil, in de betekenis van aarden pan of diepe schotel; betekenis/uitspraak [N 20 (zj)] III-2-1
schoteltje ondertas: onərtās (Diepenbeek, ... ), ondertasje: onərteͅskən (Diepenbeek), onərtɛskən (Diepenbeek), oͅnərtēͅəskə (Diepenbeek), schoteltje: šøtəlkən (Diepenbeek), šətəlkən (Diepenbeek), tas: tās (Diepenbeek, ... ), tas-onder: tās oͅnər (Diepenbeek) een kopje met een schoteltje [ZND 34 (1940)] || schoteltje [ZND 34 (1940)], [ZND 45 (1946)] || schoteltje, klein bordje of ~, gebruikt onder een kopje waaruit men drinkt [N 20 (zj)] III-2-1
schoudermantel met capuchon kapmantel: kapmaantel (Diepenbeek) schoudermantel met capuchon [N 59 (1973)] III-1-3
schoudermanteltje pelerine (<fr.): peͅləren} (Diepenbeek) schoudermanteltje [pelderien, pellerien] [N 23 (1964)] III-1-3