28532 |
te veel zwermen |
leegvliegen:
lęjxvlīgǝ (Q071p Diepenbeek)
|
Het te veel zwermen van een volk. Wanneer een volk te veel zwermt, verzwakt het. Elke zwerm is een splitsing en daardoor een verzwakking van het moedervolk. Wanneer een volk zo sterk achteruitgaat in bijental, dat het zich niet meer kan handhaven, heeft het zich doodgezwermd. [N 63, 39d]
II-6
|
29095 |
te wijd |
te groot:
tǝ grūt (Q071p Diepenbeek),
te hol:
tǝ hōl (Q071p Diepenbeek)
|
Te ruim, gezegd van een kledingstuk of kledingstukonderdeel. [N 59, 130a; N 62, 26c; MW]
II-7
|
24385 |
teek |
teek:
tijəkə (Q071p Diepenbeek)
|
teek, spinachtig diertje dat zich vastzet op de huid van mens en dier en zich voedt met bloed [N 26 (1964)]
III-4-2
|
17715 |
teelballen |
ballen/bollen:
Schertsend.
balle (Q071p Diepenbeek),
klitsen:
klitsen (Q071p Diepenbeek),
kloten:
Gemeen.
kloeten (Q071p Diepenbeek, ...
Q071p Diepenbeek),
klöten (Q071p Diepenbeek)
|
[N 10c (1995)]
III-1-1
|
33793 |
teelballen, testes |
bollen:
bø̜l (Q071p Diepenbeek)
|
[JG 1b; N 8, 36, 37a, 37b, 37c en 38]
I-9
|
31131 |
teenstuk |
stootje:
stȳtjǝ (Q071p Diepenbeek)
|
Reparatielapje onder de schoenzool, aan de teen. [N 60, 233d]
II-10
|
18483 |
teenstuk [wld ii.10, p. 60] |
stootje:
stuutje (Q071p Diepenbeek)
|
Het lapje onder de schoenzool, aan de teen (teenstuk, stootlap, stuitstuk) [N 60 (1973)]
III-1-3
|
33835 |
teentreder |
teentreder:
tīntrēǝr (Q071p Diepenbeek)
|
Paard met naar binnen gedraaide hoeven, waarvan het het voorste deel eerst op de grond zet, omdat een achterpees lam is; daardoor heeft het geen vlotte gang. [N 8, 84b]
I-9
|
30656 |
teerkwast |
bokkepoot:
bǫkǝput (Q071p Diepenbeek)
|
Kwast met ronde, stijve, korte haarbundel in een ijzeren beugel, die onder een hoek van ongeveer 450 aan een lange steel is bevestigd. De kwast wordt gebruikt voor teerwerk. [N 67, 43d]
II-9
|
26564 |
teers |
stek:
stɛk (Q071p Diepenbeek)
|
Houten knuppel die dient als hulpmiddel wanneer men gebruik maakt van de steenreep om de loper van de ligger te verwijderen. Zie ook de toelichting bij het lemma ɛsteenreepɛ.' [Vds 214]
II-3
|