e-WLD begrippen 

 
 
Filteren... plaats=Diepenbeek

Overzicht

BegripTrefwoord: dialectopgave (plaats)Omschrijving
te veel zwermen leegvliegen: lęjxvlīgǝ (Diepenbeek) Het te veel zwermen van een volk. Wanneer een volk te veel zwermt, verzwakt het. Elke zwerm is een splitsing en daardoor een verzwakking van het moedervolk. Wanneer een volk zo sterk achteruitgaat in bijental, dat het zich niet meer kan handhaven, heeft het zich doodgezwermd. [N 63, 39d] II-6
te wijd te groot: tǝ grūt (Diepenbeek), te hol: tǝ hōl (Diepenbeek) Te ruim, gezegd van een kledingstuk of kledingstukonderdeel. [N 59, 130a; N 62, 26c; MW] II-7
teek teek: tijəkə (Diepenbeek) teek, spinachtig diertje dat zich vastzet op de huid van mens en dier en zich voedt met bloed [N 26 (1964)] III-4-2
teelballen ballen/bollen: Schertsend.  balle (Diepenbeek), klitsen: klitsen (Diepenbeek), kloten: Gemeen.  kloeten (Diepenbeek, ... ), klöten (Diepenbeek) [N 10c (1995)] III-1-1
teelballen, testes bollen: bø̜l (Diepenbeek) [JG 1b; N 8, 36, 37a, 37b, 37c en 38] I-9
teenstuk stootje: stȳtjǝ (Diepenbeek) Reparatielapje onder de schoenzool, aan de teen. [N 60, 233d] II-10
teenstuk [wld ii.10, p. 60] stootje: stuutje (Diepenbeek) Het lapje onder de schoenzool, aan de teen (teenstuk, stootlap, stuitstuk) [N 60 (1973)] III-1-3
teentreder teentreder: tīntrēǝr (Diepenbeek) Paard met naar binnen gedraaide hoeven, waarvan het het voorste deel eerst op de grond zet, omdat een achterpees lam is; daardoor heeft het geen vlotte gang. [N 8, 84b] I-9
teerkwast bokkepoot: bǫkǝput (Diepenbeek) Kwast met ronde, stijve, korte haarbundel in een ijzeren beugel, die onder een hoek van ongeveer 450 aan een lange steel is bevestigd. De kwast wordt gebruikt voor teerwerk. [N 67, 43d] II-9
teers stek: stɛk (Diepenbeek) Houten knuppel die dient als hulpmiddel wanneer men gebruik maakt van de steenreep om de loper van de ligger te verwijderen. Zie ook de toelichting bij het lemma ɛsteenreepɛ.' [Vds 214] II-3