19710 |
trapleer |
trapledder:
traplɛdǝr (Q071p Diepenbeek)
|
Uitklapbare ladder met platte treden en steunende tweepoot. [N 67, 63f]
II-9
|
19809 |
trapleuning |
leen:
liēǝn (Q071p Diepenbeek),
leun:
lø̄n (Q071p Diepenbeek),
leuning:
lø̄neŋ (Q071p Diepenbeek)
|
Geprofileerde lijst die bij het op- en afgaan van de trap als steun kan worden gebruikt. De trapleuning wordt boven de buitenboom tegen de muur aangebracht of boven de binnenboom op balusters bevestigd. [N 55, 136; Wi 13b; L 12, 6; L 37, 31; monogr.]
II-9
|
33852 |
trappelende bewegingen maken |
dabben:
dabǝ (Q071p Diepenbeek)
|
Het paard tilt de poten hoog genoeg op, maar werpt ze niet vooruit; het blijft ter plaatse trappelen. [N 8, 70b en 71]
I-9
|
26563 |
trapspie |
spij:
spęj (Q071p Diepenbeek),
trap:
trap (Q071p Diepenbeek)
|
Trapvormige wig die men bij het ophijsen door middel van de steenreep steeds verder onder de stenen schuift. Zie ook de toelichting bij het lemma ɛsteenreepɛ.' [N O, 20g; Vds 211]
II-3
|
32619 |
trechter op de gierton |
zeiktrechter:
[zeik]trɛ.xtǝr (Q071p Diepenbeek)
|
In het spongat van de oude houten gierton werd een trechter geplaatst. Langs deze trechter goot men de gier met een emmer de ton in. Bij het vervoer van de gier werd de trechter vaak afgedekt met een oude jutezak. [N 18, 123; N 11A, 53c; JG 1a + 1b; monogr.]
I-1
|
19463 |
trede |
trede:
trē̜i̯ (Q071p Diepenbeek)
|
De ijzeren opstapper die bij de huifkar aan een van de berries is opgehangen. Bij het rijtuig maakt de trede deel uit van de bak. [N 17, 39; N G, 59d; monogr.]
I-13
|
28912 |
treeft |
rooster:
røstǝr (Q071p Diepenbeek)
|
Rooster om een heet ijzer op te zetten. De informant van Q 83 gebruikt als onderzetter meestal een (schoen)zool. Zie afb. 18. [N 59, 22]
II-7
|
21161 |
trein |
trein:
trein (Q071p Diepenbeek)
|
een reeks spoorwagens die door een locomotief tegelijk worden voortgetrokken [trein, vapeur, avapeur] [N 90 (1982)]
III-3-1
|
33954 |
treiten |
trekkussentjes:
trękkø̜i̯sǝkǝs (Q071p Diepenbeek)
|
Leren omwikkelingen van het haam, waaraan de trekhaken of -ogen bevestigd zijn. [N 13, 5]
I-10
|
19292 |
treiteren |
faradien:
citaat: van het Fr. faire enrager, in het Waals f enragie overgebracht door de mijnwerkers
farredzjie’n (Q071p Diepenbeek),
het hart uithalen:
voor hart
⁄t hat uithalen (Q071p Diepenbeek),
koeioneren:
iemand koijonnēeren (Q071p Diepenbeek),
imand kuijonneren (Q071p Diepenbeek),
kreiten:
imand kreten (Q071p Diepenbeek),
kreet’n (Q071p Diepenbeek),
kreten (Q071p Diepenbeek),
krētən (Q071p Diepenbeek),
plagen:
iemand plōgen (Q071p Diepenbeek),
imant plōgən (Q071p Diepenbeek),
ploogen (Q071p Diepenbeek),
tergen:
tärgən (Q071p Diepenbeek),
treiteren:
imand trēͅteren (Q071p Diepenbeek),
treiteren (Q071p Diepenbeek)
|
Hoe zegt men "iemand plagen, tergen, kreten"? [ZND 36 (1941)] || Iemand kwellen, plagen (geef gelijkbetekenende woorden op). [ZND 29 (1938)] || pesten || plagen (uitdagend -)
III-1-4
|