e-WLD begrippen 

 
 
Filteren... plaats=Diepenbeek

Overzicht

BegripTrefwoord: dialectopgave (plaats)Omschrijving
trapleer trapledder: traplɛdǝr (Diepenbeek) Uitklapbare ladder met platte treden en steunende tweepoot. [N 67, 63f] II-9
trapleuning leen: liēǝn (Diepenbeek), leun: lø̄n (Diepenbeek), leuning: lø̄neŋ (Diepenbeek) Geprofileerde lijst die bij het op- en afgaan van de trap als steun kan worden gebruikt. De trapleuning wordt boven de buitenboom tegen de muur aangebracht of boven de binnenboom op balusters bevestigd. [N 55, 136; Wi 13b; L 12, 6; L 37, 31; monogr.] II-9
trappelende bewegingen maken dabben: dabǝ (Diepenbeek) Het paard tilt de poten hoog genoeg op, maar werpt ze niet vooruit; het blijft ter plaatse trappelen. [N 8, 70b en 71] I-9
trapspie spij: spęj (Diepenbeek), trap: trap (Diepenbeek) Trapvormige wig die men bij het ophijsen door middel van de steenreep steeds verder onder de stenen schuift. Zie ook de toelichting bij het lemma ɛsteenreepɛ.' [N O, 20g; Vds 211] II-3
trechter op de gierton zeiktrechter: [zeik]trɛ.xtǝr (Diepenbeek) In het spongat van de oude houten gierton werd een trechter geplaatst. Langs deze trechter goot men de gier met een emmer de ton in. Bij het vervoer van de gier werd de trechter vaak afgedekt met een oude jutezak. [N 18, 123; N 11A, 53c; JG 1a + 1b; monogr.] I-1
trede trede: trē̜i̯ (Diepenbeek) De ijzeren opstapper die bij de huifkar aan een van de berries is opgehangen. Bij het rijtuig maakt de trede deel uit van de bak. [N 17, 39; N G, 59d; monogr.] I-13
treeft rooster: røstǝr (Diepenbeek) Rooster om een heet ijzer op te zetten. De informant van Q 83 gebruikt als onderzetter meestal een (schoen)zool. Zie afb. 18. [N 59, 22] II-7
trein trein: trein (Diepenbeek) een reeks spoorwagens die door een locomotief tegelijk worden voortgetrokken [trein, vapeur, avapeur] [N 90 (1982)] III-3-1
treiten trekkussentjes: trękkø̜i̯sǝkǝs (Diepenbeek) Leren omwikkelingen van het haam, waaraan de trekhaken of -ogen bevestigd zijn. [N 13, 5] I-10
treiteren faradien: citaat: van het Fr. faire enrager, in het Waals f enragie overgebracht door de mijnwerkers  farredzjie’n (Diepenbeek), het hart uithalen: voor hart  ⁄t hat uithalen (Diepenbeek), koeioneren: iemand koijonnēeren (Diepenbeek), imand kuijonneren (Diepenbeek), kreiten: imand kreten (Diepenbeek), kreet’n (Diepenbeek), kreten (Diepenbeek), krētən (Diepenbeek), plagen: iemand plōgen (Diepenbeek), imant plōgən (Diepenbeek), ploogen (Diepenbeek), tergen: tärgən (Diepenbeek), treiteren: imand trēͅteren (Diepenbeek), treiteren (Diepenbeek) Hoe zegt men "iemand plagen, tergen, kreten"? [ZND 36 (1941)] || Iemand kwellen, plagen (geef gelijkbetekenende woorden op). [ZND 29 (1938)] || pesten || plagen (uitdagend -) III-1-4