17822 |
vallen |
vallen:
vallen (Q071p Diepenbeek),
[~an]
vallen (Q071p Diepenbeek)
|
vallen [ZND m]
III-1-2
|
22333 |
vals spel |
foetelarij:
foetelerij (Q071p Diepenbeek)
|
oneerlijk spel, het valsspelen [hernij, aarzak, haarzakkerij, aaszakkerij] [N 112 (2006)]
III-3-2
|
22331 |
vals spelen |
foetelen:
foetel`n (Q071p Diepenbeek, ...
Q071p Diepenbeek),
foetele (Q071p Diepenbeek),
Foeteln kónne de mètskes ooch al de meisjes zijn niet eerlijk.
foetel`n (Q071p Diepenbeek)
|
[Vals spelen]. || Kaarttermen: Vals spelen. || Vals spelen. || vals, oneerlijk spelen [stachelen, foetelen, entelen, peuteren, krummelen, onnemen, haarzakken] [N 112 (2006)]
III-3-2
|
29107 |
valse plooi |
valse plooi:
valsǝ plø̜j (Q071p Diepenbeek)
|
Valse plooi of vouw, die er niet hoort. [N 62, 48; MW]
II-7
|
22332 |
valsspeler |
foetelaar:
foeteleer (Q071p Diepenbeek),
foeteleër (Q071p Diepenbeek)
|
iemand die altijd vals speelt [aarzak, haarzak, aaszak] [N 112 (2006)] || Valsspeler.
III-3-2
|
32484 |
van de struik af blekken |
kappen:
kapǝ (Q071p Diepenbeek),
uitrapen:
ǫwtrǭpǝ (Q071p Diepenbeek)
|
Het pas in het voorjaar kappen en onmiddellijk daarna blekken van wissen. [N 40, 35]
II-12
|
20474 |
van hoge afkomst |
van adel:
van adel (Q071p Diepenbeek),
van goede afkomst:
van gŏĕj óófkòms (Q071p Diepenbeek),
van hoge afkomst:
van hŏĕch afkomst (Q071p Diepenbeek),
van hŏĕg àfkómst (Q071p Diepenbeek)
|
van hoge afkomst; hij is - - - [ZND 19 (1936)]
III-2-2
|
34489 |
van veren wisselen |
ruiven:
rø̜̄i̯vn (Q071p Diepenbeek),
ruizelen:
ruizelen (Q071p Diepenbeek),
rø̄zǝln (Q071p Diepenbeek),
rø̄zǝlǝn (Q071p Diepenbeek),
rø̜̄zǝlǝ (Q071p Diepenbeek),
rø̜̄zǝlǝn (Q071p Diepenbeek),
rø̜i̯zǝlǝn (Q071p Diepenbeek),
rø̜zǝlǝ (Q071p Diepenbeek)
|
[N 19, 51; L 6, 20; L 42, 5; L 48, 10; A 26, 8; Lu 2, 10; Lu 4, 8; S 30; JG 1a, 1b, 2a-2, 12, 2c; monogr.]
I-12
|
17824 |
vangen |
vangen:
vangen (Q071p Diepenbeek),
vaŋən (Q071p Diepenbeek, ...
Q071p Diepenbeek)
|
vangen [ZND 25 (1937)]
III-1-2
|
22352 |
vanger bij krijgertje spelen |
vanger:
vanger (Q071p Diepenbeek)
|
de persoon die vangt bij het krijgertje spelen [pakker, seseur] [N 112 (2006)]
III-3-2
|