34059 |
vrouwelijk kalf |
vaarzenkalf:
vi̯āzǝ[kalf] (Q071p Diepenbeek)
|
[N 3A, 20; N C, 7b; JG 1a, 1b; A 9, 17b; Gwn V, 5b; monogr.]
I-11
|
34396 |
vrouwelijk lam |
germpje:
gørmkǝ (Q071p Diepenbeek),
gɛrmkǝn (Q071p Diepenbeek),
ooitje:
ōkǝn (Q071p Diepenbeek)
|
[L 34, 34; L 20, 22c; A 4, 22c; A 2, 45; R 3, 36; N 70, 3; N 19, Q 111 add.; AGV m 3; monogr.]
I-12
|
34390 |
vrouwelijk schaap in het algemeen |
germ:
gørǝm (Q071p Diepenbeek),
gø̜rm (Q071p Diepenbeek),
gęrm (Q071p Diepenbeek),
ooi:
ō (Q071p Diepenbeek),
outje:
ou̯kǝ (Q071p Diepenbeek),
schaap:
sxōp (Q071p Diepenbeek),
šōp (Q071p Diepenbeek)
|
De benamingen voor "vrouwelijk schaap" beantwoorden vooral aan de drie woordtypen ooi/ooitje, germ/germpje en het algemene woord schaap. Ten aanzien van het woordtype germ kan men opmerken dat het woord in nogal wat plaatsen kan duiden op het vrouwelijk schaap dat nog niet gelamd heeft. [JG 1a, 1b, 1c, 2c; R 3, 35; A 4, 22b; AGV, m3; L 1a-m; L 5, 30a; L 29, 32; L 20, 22b; L B2, 318; monogr.; S 23, Q 113 add.]
I-12
|
34308 |
vrouwelijk varken |
zoog:
zo.x (Q071p Diepenbeek),
zō.x (Q071p Diepenbeek),
zōx (Q071p Diepenbeek)
|
Vrouwelijk varken. Ten aanzien van gelt wordt opgemerkt dat het synoniem is met zeug (L 416), dat het een vrouwelijk, niet gedreven varken is (L 312, 353), dat het een vrouwelijk varken is dat niet dient voor de kweek (L 282, 286, 313, 315, 316, 354, 355, 356) of juist wel voor de kweek is bestemd (K 278). Verder kan het een oud woord zijn voor de zeug (L 354, 355) en kan het op een gesneden, vrouwelijk varken duiden (L 312). Oorspronkelijk duidde gelt op het gecastreerde vrouwelijk varken. In de loop van deze eeuw is men gelt ook gaan gebruiken voor het vrouwelijk varken. [L 20, 4a; L 14, 13; L 3, 2a; JG 1a, 1b, 1c, 1d, 2c; A 4, 4c; Wi 9; NE 1, 12; NE 2.I.8; AGV K1; R XII, 46; Gwn 5, 11; N M, 22 add.; N C, add.; Vld.; monogr.]
I-12
|
21920 |
vrouwelijke duif |
duivin:
doͅu̯ven (Q071p Diepenbeek),
zij:
zē.ə (Q071p Diepenbeek),
zēͅə (Q071p Diepenbeek),
zèè (Q071p Diepenbeek)
|
Duif, vrouwelijk. [ZND 39 (1942)] || Duivin. || Wijfjesduif. [Goossens 1a (1955)]
III-3-2
|
34543 |
vrouwelijke eend |
eend:
ięŋ (Q071p Diepenbeek)
|
[L 1a-m; JG 1a, 1b; S 18; A 6, add.]
I-12
|
34550 |
vrouwelijke gans |
hen:
hen (Q071p Diepenbeek)
|
[A 6, 5b; L 1a-m; JG 1a, 1b; S 9; monogr.]
I-12
|
34447 |
vrouwelijke geit |
geit:
gē.t (Q071p Diepenbeek)
|
[N 77, 82; N 77, 79; JG 1a, 1b; N 19, L 322 add.; monogr.]
I-12
|
19961 |
vrouwelijke hond, teef |
tooi:
toi (Q071p Diepenbeek),
tooi (Q071p Diepenbeek)
|
teef, vrouw. hond [Goossens 2a (1963)] || teef: een vrouwelijke hond [GV K (1935)]
III-2-1
|
20124 |
vrouwelijke kat |
kattin:
kattin (Q071p Diepenbeek)
|
vrouwelijke kat [ZND 27 (1938)]
III-2-1
|