32836 |
de grond vasttreden, aanstampen |
sloffen:
slū.fǝ (Q071p Diepenbeek),
treden:
trē̜.ǝ (Q071p Diepenbeek),
trī.ǝ (Q071p Diepenbeek)
|
In de moestuin of op een klein perceeltje kan men - wanneer men niet over een hand- of tuinrol beschikt - de bewerkte grond platkloppen met de spade, de schoep of een plet-plank ofwel vasttreden met de voeten, waarbij dan vaak plankjes onder de klompen worden gebonden. Voor de dialectvarianten van het woord(deel) ''treden'' zij verwezen naar het lemma ''het land aftreden''. [JG 1a + 1b + 1d; N P, 20 add.; monogr.]
I-2
|
34627 |
de hoogkar doen achteroverslaan |
opslaan:
opsløi̯n (Q071p Diepenbeek)
|
De hoogkar doen achteroverslaan, zodat de berries omhoog steken. Het paard dient daartoe te worden uitgespannen, aangezien de bak van de hoogkar niet kantelbaar is. [N 17, 89]
I-13
|
25396 |
de huid doorsnijden |
slippen:
slippen (Q071p Diepenbeek)
|
De eerste snede in de huid maken als begin van het villen. [N 28, 40; monogr.]
II-1
|
25401 |
de huid oprollen |
ineenzouten:
ięjnzātǝ (Q071p Diepenbeek),
oprollen:
oprollen (Q071p Diepenbeek)
|
Na het afhuiden wordt de runderhuid opgerold of opgevouwen. Van tevoren vouwt men de huid van de poten en de kop naar binnen. Soms zout men de huid om bederf te voorkomen. [N 28, 55]
II-1
|
23599 |
de kaarsen doven |
uitdoen:
oatdoen (Q071p Diepenbeek)
|
De kaarsen doven, uitmaken, uitdoen. [N 96B (1989)]
III-3-3
|
22389 |
de kaarten couperen |
heffen:
höffe (Q071p Diepenbeek, ...
Q071p Diepenbeek)
|
Afnemen bij kaartspel. || Kaarttermen: Snijden.
III-3-2
|
22390 |
de kaarten ronddelen |
geven:
geëve (Q071p Diepenbeek)
|
Kaarttermen: Delen.
III-3-2
|
22387 |
de kaarten schudden |
ondersteken:
de kaarten goed onderstiejeken (Q071p Diepenbeek),
de koat goed onnerstijeken (Q071p Diepenbeek),
de koot goet onnersteiken (Q071p Diepenbeek),
onerstiejeken (Q071p Diepenbeek),
onnersteëke (Q071p Diepenbeek, ...
Q071p Diepenbeek)
|
Hoe heet het dooreenmengen van speelkaarten? Vertaal: De kaarten goed ... [ZND 36 (1941)] || Kaarttermen: Schudden. || Schudden van kaarten.
III-3-2
|
22388 |
de kaarten steken |
steken:
steken (Q071p Diepenbeek)
|
de kaarten op een bepaalde manier schudden om vals te kunnen spelen [steken] [N 112 (2006)]
III-3-2
|
30052 |
de kelder uitgraven |
(de) kelder schieten:
kálǝr šītǝ (Q071p Diepenbeek)
|
De kelderruimte van het bouwwerk met behulp van de steekschop uitgraven. [N 30, 25b; monogr.]
II-9
|