e-WLD begrippen 

 
 
Filteren... plaats=Dieteren

Overzicht

Gevonden: 1751
BegripTrefwoord: dialectopgave (plaats)Omschrijving
heup heup: haöp (Dieteren), heup (Dieteren), hèùp (Dieteren) heup [SGV (1914)] || heup - welk gedeelte van het lichaam wordt er mee bedoeld? [DC 01 (1931)] III-1-1
heuvel, kleine hoogte hoogte: heugte (Dieteren) hoogte [SGV (1914)] III-4-4
hiel hak: hak (Dieteren, ... ), vers: vees (Dieteren), vèès (Dieteren, ... ) hak (hiel) [DC 01 (1931)] || hak (van de voet) [SGV (1914)] || hiel, hak [SGV (1914)] III-1-1
hij aardt naar zijn vader hij aardt naar zijn vader: hae aardt nao ze vader (Dieteren), he aart nao ze vader (Dieteren) naar zijn vader aarden; hij aardt naar zijn vader [DC 02 (1932)] III-2-2
hijgen hijgen: heche (Dieteren) hijgen (naar adem) [SGV (1914)] III-1-2
hinderen hinderen: hinjere (Dieteren) hinderen [SGV (1914)] III-3-1
hinkelen hinken: hinke (Dieteren), ènke (Dieteren) Hinkelen. || hinkelspel [VC 10] III-3-2
hinken hinken: hinke (Dieteren) hinken, op een been springen [SGV (1914)] III-1-2
hinniken hummeren: hømǝrǝ (Dieteren) Het hoge keelgeluid dat een paard maakt. De klanknabootsende werkwoorden hummeren, himmeren en hommeren vertonen dezelfde klankwisseling als ruchelen, richelen en rochelen. [JG 1b, 2c; L B2, 291; L 22, 21; N 8, 47 en 65; S 5; Wi 57] I-9
hoed (alg.) hoed: hood (Dieteren) hoed [SGV (1914)] III-1-3