17920 |
knijpen |
nijpen:
niepe (L431p Dieteren),
pitsen:
pitsje (L431p Dieteren)
|
knellen [SGV (1914)] || nijpen [SGV (1914)]
III-1-2
|
22363 |
knikker |
bommetje:
mit bumkes sjpeele (L431p Dieteren),
marvelaar:
mervelair (L431p Dieteren),
mervelär (L431p Dieteren),
meip:
mejp (L431p Dieteren),
met meͅipə sjpēlə (L431p Dieteren),
meis:
Meisj ist u.E. nichts anderes als eine Kontamination aus Plur. meij (neben maje) und dem benachbarten köls.
meisj [mei̯š} (L431p Dieteren)
|
Kleiner Murmel. || knikker [SGV (1914)] || Knikker. || Murmel. || Over het knikkerspel: het knikkeren. [N R (1968)]
III-3-2
|
22361 |
knikkeren |
met bommetjes spelen:
mit bumkes sjpeele (L431p Dieteren),
met meipen spelen:
met meͅipə sjpēlə (L431p Dieteren)
|
Over het knikkerspel: het knikkeren. [N R (1968)]
III-3-2
|
22364 |
knikkerkuiltje |
kuiltje:
kuulke (L431p Dieteren)
|
Een holletje in de grond, door de kinderen gebruikt bij het knikkeren? [DC 21 (1952)]
III-3-2
|
22471 |
knikkers laten rollen |
kievelen:
kievele (L431p Dieteren)
|
Rollend gooien.
III-3-2
|
22820 |
knikkertermen |
kruisje schieten:
(= knikkers uit een kring schieten).
kruiske schjeete (L431p Dieteren),
ringschieten:
(= tzelfde spelletje als het beugelspel; klein ringetje).
rink schjeete (L431p Dieteren)
|
benamingen in het knikkerspel [SGV (1914)]
III-3-2
|
17784 |
knipogen |
oogjes knikken:
uigskes knikke (L431p Dieteren)
|
knipogen [SGV (1914)]
III-1-1
|
20857 |
knoeien |
strooien:
streuje (L431p Dieteren)
|
morsen [SGV (1914)]
III-2-3
|
25080 |
knoeien, morsen, bevuilen |
strooien:
streuje (L431p Dieteren)
|
morsen [SGV (1914)]
III-4-4
|
21001 |
knoflook |
knofloof:
knoflauf (L431p Dieteren)
|
[DC 13 (1945)]
I-7
|