21910 |
jonge duif |
jonge, een ~:
ene joonge (Q027p Doenrade),
une jounge (Q027p Doenrade),
pieper:
une pieper (Q027p Doenrade),
’t is ene pieper (Q027p Doenrade),
(in zijn levensjaar).
une pieper (Q027p Doenrade)
|
een jonge duif jonger dan één jaar? [N 93 (1983)] || Hoe heet een jonge duif, nog te jong om mee te spelen? [N 93 (1983)] || Hoe zegt men van zon jong: het kan pas vliegen? [N 93 (1983)]
III-3-2
|
34551 |
jonge gans |
gansje:
gęi̯skǝ (Q027p Doenrade)
|
De benamingen in dit lemma duiden in het algemeen op een jonge gans. In vraag A 6, 5c werd gevraagd naar de dialectbenamingen voor "pasgeboren ganzen". De antwoorden zijn ook in dit lemma opgenomen. Hierdoor komen er onder andere (-)kuiken-opgaven voor. [L 34, 15; JG 1a; A 6, 5c; A 2, 42; monogr.]
I-12
|
19649 |
jonge kat |
jong katsje:
jongk ketje (Q027p Doenrade),
katje:
kätje (Q027p Doenrade)
|
Hoe noemt u een jong katje? (jongske, katje) [N 104 (2000)]
III-2-1
|
20314 |
jonge vrouw |
jongevrouw:
jómpfer (Q027p Doenrade),
jonkvrouw:
jónkvrouw (Q027p Doenrade)
|
jonge vrouw [kuie, koje, keuje] [N 86 (1981)]
III-2-2
|
20159 |
jongen |
jong:
jong (Q027p Doenrade),
juŋ (Q027p Doenrade)
|
jongen [DC 05 (1937)] || jongen (knaap) [SGV (1914)]
III-2-2
|
20365 |
jongen met wie een meisje verkering heeft |
jong:
jóng (Q027p Doenrade),
liefste:
də leͅi̯fstə (Q027p Doenrade),
vrijer:
vriejer (Q027p Doenrade)
|
de jongen met wie men verkering heeft [caprice, flip, vrijer] [N 87 (1981)] || Hoe noemt men den jongen met wien men verkeering heeft? (Hoe noemt men hem, wanneer men met hem verloofd is?) [DC 05 (1937)]
III-2-2
|
20380 |
jongen met wie men verloofd is |
aanstaande:
ānštōͅndə (Q027p Doenrade),
jong:
jóng (Q027p Doenrade)
|
(Hoe noemt men den jongen met wien men verkeering heeft?) Hoe noemt men hem, wanneer men met hem verloofd is? [DC 05 (1937)] || verloofde [mannelijk] [caresseur] [N 87 (1981)]
III-2-2
|
21335 |
jood |
jood:
jud (Q027p Doenrade, ...
Q027p Doenrade)
|
jood [SGV (1914)]
III-3-1, III-3-3
|
23211 |
judas |
judas:
Joedas (Q027p Doenrade)
|
Judas [SGV (1914)]
III-3-3
|
24623 |
judaspenning |
judaspenning:
WLD
judaspenning (Q027p Doenrade)
|
Judaspenning (lunaria biënnis). sierplant met grote bladeren en meestal donker roodpaarse, zelden witte, bloemen. De onderste bladeren en die van de rozet zijn diep ingesneden bij de steel en spits aan de top, de bovenste haast ongesteeld. De plant wordt [N 92 (1982)]
III-4-3
|