33478 |
rode aalbes |
miemerten:
De vrucht van een aalbessenstruik (bes, zembes, troskesbes, zeebes, bezing, aalbeer, miemer).
miemert (Q027p Doenrade),
wiemer:
wiemer (Q027p Doenrade),
De vrucht van een aalbessenstruik (bes, zembes, troskesbes, zeebes, bezing, aalbeer, miemer).
wīēmer (Q027p Doenrade),
wiemeren:
mv: -e
wiemere (Q027p Doenrade)
|
[DC 13 (1945)]aalbes [N 82 (1981)], [SGV (1914)]
I-7
|
33231 |
rode biet |
rode kroot:
rō krōt (Q027p Doenrade),
slakroot:
šlātkrōt (Q027p Doenrade)
|
Beta vulgaris L. var. rubra L. Deze bietensoort hoort eigenlijk onder de groenten uit de moestuin, en daardoor in de aflevering over de boerderij en het erf, maar is toch hier ondergebracht vanwege "lexicale nabijheid" met biet, kroot. De knollen met een doorsnee van 8-10 cm worden gekookt en warm of koud als salade gegeten. De knollen en het kookvocht hebben een felle donkerpaarse kleur. [A 4, 26d; A 13, 2a; A 49, 1b; L 20, 26d; monogr.]
I-5
|
24405 |
rode bosmier |
rode aamzeik:
roo aomzeek (Q027p Doenrade)
|
rode bosmier. Dialectbenamingen voor soorten mieren [N102 (1998)]
III-4-2
|
21733 |
roede |
pezerik:
pęzǝrek (Q027p Doenrade)
|
Mannelijk geslachtsdeel. [N 76, 14; monogr.]
I-12
|
25314 |
roede, maat van 14 m2 |
roede:
rauw (Q027p Doenrade),
ráuw (Q027p Doenrade),
= 20 vierkante meter.
⁄n roede (Q027p Doenrade),
⁄n rouw (Q027p Doenrade)
|
de maat die een oppervlakte aangeeft van 14 vierkante meter [roede] [N 91 (1982)]
III-4-4
|
21183 |
roeien |
roeien:
roeijə (Q027p Doenrade)
|
door middel van roeiriemen een vaartuig voortbewegen [roeien, riemen] [N 90 (1982)]
III-3-1
|
21184 |
roeispaan |
roeispaan:
roeijsjpaan (Q027p Doenrade)
|
het gereedschap om een vaartuig voort te roeien [riem, roeiriem, roeispaan, spaan] [N 90 (1982)]
III-3-1
|
21938 |
roekoeën |
brullen:
Opm. v.d. invuller: dit doet hij wanneer hij achter een duiven aanloopt; al geluid producerend om zijn as draait; of een tegenstander uitdaagt. Hij "ruept"de duivin (lokt de duiven) of "hea likt in de komp te joege"wanneer hij zeer onrustig vanuit zijn broedhok of vanuit een donkere hoek om zijn duivin roept.
een doffer brult (Q027p Doenrade),
jagen:
Opm. v.d. invuller: ook "jaeegt"een doffer achter zijn duivin, nl. wanneer hij haar wil dwingen in de broedschotel plaats te nemen. Begint enkele dagen voordat de duivin het 1e ei van een nieuw broedsel moet leggen. Hij stopt daarmee tussen het leggen van het 1e en 2e ei.
een doffer jaeegt (Q027p Doenrade),
roeken:
roeke (Q027p Doenrade)
|
Hoe noemt men het geluid dat de duiven maken - de/het ....... bijv. de duiven zijn aan het ......... [N 93 (1983)]
III-3-2
|
21362 |
roepen |
hel kallen:
hèl kallə (Q027p Doenrade),
roepen:
roupe (Q027p Doenrade)
|
op een luide manier iets mededelen, roepen [skriesen] [N 87 (1981)] || roepen [SGV (1914)]
III-3-1
|
22122 |
roepen van de duiven |
inroepen:
Opm. v.d. invuller: men hoort steeds meer "in": inroope.
i-roope (Q027p Doenrade)
|
Hoe zegt men: het roepen van de duiven? [N 93 (1983)]
III-3-2
|