e-WLD begrippen 

 
 
Filteren... plaats=Doenrade

Overzicht

Gevonden: 3950
BegripTrefwoord: dialectopgave (plaats)Omschrijving
dood (bn.) dood: dooid (Doenrade), doot (Doenrade) dood [SGV (1914)] || dood (bijv.) [DC 03 (1934)] III-2-2
dood (zn.) dood: doowt (Doenrade) de toestand die intreedt bij het eindigen van het leven [dood, overlijden, versterf, verscheiden, einde] [N 86 (1981)] III-2-2
doodliggen kapotliggen: kapotleqǝ (Doenrade) Het doden van de biggen door de zeug, doordat ze erop gaat liggen. [N 76, 31] I-12
doodskleed doodsmantel: doodsmantjel (Doenrade) doodskleed; hoe noemt men het doodskleed (hinnekleed, reekleed, regenkleed, enz.)? Moet dit kleed aan bepaalde voorwaarden voldoen? [VC 03 (1937)] III-2-2
doodsklok doodsklok: doeëdsklok (Doenrade) De klok die geluid wordt na het overlijden en/of bij de begrafenis van iemand [dôdsklok, dódsklok, dödsklok, doeëdsklok?]. [N 96A (1989)] III-3-3
doof doof: douf (Doenrade) doof [SGV (1914)] III-1-1
dooien afgaan: aafgaon (Doenrade) dooien [SGV (1914)] III-4-4
dooierzwam tatervlees: WLD  tatervleesj (Doenrade) Cantharel: een gele, eetbare paddestoel (cantharel, eierzwam, dooierzwam). [N 92 (1982)] III-4-3
doop doop: doup (Doenrade) doop [SGV (1914)] III-3-3
doopkapel doopkapel: klemtoon op el  doopkepel (Doenrade) De kapel achter in de kerk, waarin de doopvont zich bevindt en waar de doop voltrokken wordt [doopkapel?]. [N 96A (1989)] III-3-3