25145 |
hagelsteen, hagelkorrel |
hagelsteen:
hagelsjtein (L290a Egchel)
|
hagelsteen, hagelkorrel [N 22 (1963)]
III-4-4
|
27379 |
hak |
hak:
hak (L290a Egchel)
|
De verhoging, al of niet geheel of gedeeltelijk van leer, onder de hiel van de voet. [N 60, 233c; N 60, 126a; N 60, 169a; L 48, 28a; L 48, 28b; L 1a-m; L 1u, 82; L 5, 50; N 7, 37b; L 29, 42; monogr.]
II-10
|
18180 |
hak van een schoen |
hak:
hak (L290a Egchel, ...
L290a Egchel)
|
hak van de schoen [N 07 (1961)] || hak van een schoen [pollevie, plevie, hiel] [N 24 (1964)]
III-1-3
|
18713 |
halfhemd |
befje:
befke (L290a Egchel)
|
halfhemd, kort overhemd of los linnen borststuk dat onder de halsopeningen van het vest wordt gedragen [frontj] [N 23 (1964)]
III-1-3
|
18353 |
halfhoge knoopschoen? |
knoopjesschoen:
knöpkessjoon (L290a Egchel)
|
damesschoenen, halfhoge ~ met knopen opzij [leerskes] [N 24 (1964)]
III-1-3
|
21434 |
halve gulden |
halve gulden:
halve gölje (L290a Egchel)
|
halve gulden, een ~ [N 21 (1963)]
III-3-1
|
21607 |
halve stuiver |
flap:
flap (L290a Egchel),
lap:
lap (L290a Egchel)
|
halve stuiver, een 2 1/2 centstuk [lap, sjoe, groot, flapsent, bokkestuiver, grote cent, plak, bots, vierduitstuk?] [N 21 (1963)]
III-3-1
|
21606 |
halve-centstuk |
oortje:
⁄n örtje (L290a Egchel)
|
halve-centstuk, een ~ [senske?] [N 21 (1963)]
III-3-1
|
18256 |
handschoen |
vingerhaas:
vingerhasse (L290a Egchel)
|
handschoenen, met vier vingers en een duim [vingerwante, haase, hejse] [N 23 (1964)]
III-1-3
|
19373 |
hangslot |
hangslot:
hangsloot (L290a Egchel)
|
hangslot [N 07 (1961)]
III-2-1
|