e-WLD begrippen 

 
 
Filteren... plaats=Eigenbilzen

Overzicht

BegripTrefwoord: dialectopgave (plaats)Omschrijving
haas haas: hoas (Eigenbilzen) Haas, zonder onderscheid van geslacht [N 94 (1983)] III-4-2
haasje-over bokjespringen: /  bökske springen (Eigenbilzen), bokspringen: boksprenge (Eigenbilzen), bokspringertje: /  bok sprengerke (Eigenbilzen), pied (fr.) springen: (voet)  pied sprenge (Eigenbilzen), pied springe (Eigenbilzen) / [SND (2006)] || haasje over [SND (2006)] || het spel waarbij elke speler op zijn beurt achtereenvolgens over al de anderen die voorovergebogen, met de handen op de knie, op een rij staan, heenspringt [pieën, over het lijfje springen, bokspringen, voetje, broek over de haag] [N 112 (2006)] III-3-2
haast hebben zich spoeden: (= spoeden).  zich speujen (Eigenbilzen) door haast gedreven zijn, uit gejaagdheid zich haasten [jachten, jakken] [N 85 (1981)] III-1-4
haastig gepresseerd: gəpresseerd (Eigenbilzen), haastig: heestig (Eigenbilzen), ongeduldig: ongeduldig (Eigenbilzen) Grooten haast hebben [ZND 26 (1937)] || haastig [ZND 26 (1937)] || vol ongeduld of blijk gevend van zijn ongeduld [haastig, hacht, drij] [N 85 (1981)] III-1-4
hagedis hagedis: haogedis (Eigenbilzen) hagedis, de gewone, lacerta agilis [ZND 47 (1950)] III-4-2
hagelsteen, hagelkorrel (mv.) hagelsteen: haogəlstejn (Eigenbilzen) hagelsteen, zo dik als ... [ZND 26 (1937)] III-4-4
hagen hagen: hǭgǝ (Eigenbilzen) De vormelingen opstapelen op het hagebed. De stenen worden daartoe schuin en kruisgewijs op hun kant gezet, kop op kop. Op deze wijze kan de wind gemakkelijk tussen de openingen spelen en het droogproces versnellen (Schuddinck, pag. 102). De woordtypen vlaggen (P 48) en hallen (L 315, L 355) duiden waarschijnlijk het stapelen van stenen onder rietmatten of in een haaghut aan. Zie ook het lemma ɛrietmattenɛ.' [N 98, 101; N 98, 106; L 1a-m; L 26, 10; S 12; monogr.; N 98, 101 add.] II-8
hak vers: vjas (Eigenbilzen) De verhoging, al of niet geheel of gedeeltelijk van leer, onder de hiel van de voet. [N 60, 233c; N 60, 126a; N 60, 169a; L 48, 28a; L 48, 28b; L 1a-m; L 1u, 82; L 5, 50; N 7, 37b; L 29, 42; monogr.] II-10
hak van een schoen hak: hak (Eigenbilzen), vers: vjas (Eigenbilzen, ... ) De hak (welke soorten) [N 60 (1973)] || hak van een schoen [pollevie, plevie, hiel] [N 24 (1964)] || hoe heet het achterdeel van de schoen (fr. talon) ? [ZND 29 (1938)] III-1-3
haken crocheren (<fr.): krosjère (Eigenbilzen), crocheteren (<fr.): crochtèren (Eigenbilzen) Haken, crocheren. [ZND 35 (1941)] || Manier van handwerken waarbij met een metalen pen met een weerhaak een lussenweefsel wordt vervaardigd (haken, crocheteren, stroppen) [N 79 (1979)] III-1-3