17999 |
huiverig |
schuierig:
sjöerig (Q086p Eigenbilzen)
|
huiverig [schuuverig] [N 10 (1961)]
III-1-2
|
17998 |
huivering |
schuier:
sjöer (Q086p Eigenbilzen)
|
huivering [gril] [N 10 (1961)]
III-1-2
|
24572 |
hulst |
hulst:
hulst (Q086p Eigenbilzen)
|
De altijdgroene heester met stijve, stekelpuntige, glimmende bladeren, witte bloemen en rode bessen; hulst (heukel, velst, ulster, prikblad). [N 82 (1981)]
III-4-3
|
17956 |
huppelen |
huppelen:
huppele (Q086p Eigenbilzen),
een klein kind dat huppelt is een huppelkont
huppelen (Q086p Eigenbilzen)
|
Huppelen: met kleine sprongetjes zich voortbewegen (hippen, hoppen, huppen, huppelen) [N 108 (2001)]
III-1-2
|
22405 |
hutselen |
hutselen:
husselen (Q086p Eigenbilzen),
schokkelen:
schoggele (Q086p Eigenbilzen)
|
schudden van het geld voordat men het opgooit [hutselen, uteren] [N 112 (2006)]
III-3-2
|
19886 |
huurhuis |
huurhuis:
hierhoos (Q086p Eigenbilzen)
|
huurhuis [ZND 27 (1938)]
III-2-1
|
21333 |
huurpenning |
meepenning:
mipenning (Q086p Eigenbilzen)
|
Hoe noemt men de huurpenning (geldstuk door boeren aan dienstpersoneel gegeven bij t huren)? [ZND 16 (1934)]
III-3-1
|
20429 |
huwelijk |
trouw, de -:
trouw (Q086p Eigenbilzen)
|
de plechtigheid waarbij het samenleven van een man en een vrouw wettelijk geregeld wordt [huwelijk, trouw, trouwerij] [N 87 (1981)]
III-2-2
|
24049 |
huwelijksafkondigingen |
roepen:
Mv: rip
rup (Q086p Eigenbilzen),
voorroepen (ww.):
hij of zij is vjér geruppe
vjér ruppen (Q086p Eigenbilzen)
|
De huwelijksafkondigingen, huwelijksgeboden, de "roepen", de "geboden". [N 96D (1989)]
III-3-3
|
24048 |
huwelijksexamen |
ondertrouw:
den ondertrouw doen (Q086p Eigenbilzen),
onnertrouw (Q086p Eigenbilzen)
|
Het huwelijksexamen bij de pastoor. [N 96D (1989)]
III-3-3
|