e-WLD begrippen 

 
 
Filteren... plaats=Eigenbilzen

Overzicht

BegripTrefwoord: dialectopgave (plaats)Omschrijving
huiverig schuierig: sjöerig (Eigenbilzen) huiverig [schuuverig] [N 10 (1961)] III-1-2
huivering schuier: sjöer (Eigenbilzen) huivering [gril] [N 10 (1961)] III-1-2
hulst hulst: hulst (Eigenbilzen) De altijdgroene heester met stijve, stekelpuntige, glimmende bladeren, witte bloemen en rode bessen; hulst (heukel, velst, ulster, prikblad). [N 82 (1981)] III-4-3
huppelen huppelen: huppele (Eigenbilzen), een klein kind dat huppelt is een huppelkont  huppelen (Eigenbilzen) Huppelen: met kleine sprongetjes zich voortbewegen (hippen, hoppen, huppen, huppelen) [N 108 (2001)] III-1-2
hutselen hutselen: husselen (Eigenbilzen), schokkelen: schoggele (Eigenbilzen) schudden van het geld voordat men het opgooit [hutselen, uteren] [N 112 (2006)] III-3-2
huurhuis huurhuis: hierhoos (Eigenbilzen) huurhuis [ZND 27 (1938)] III-2-1
huurpenning meepenning: mipenning (Eigenbilzen) Hoe noemt men de huurpenning (geldstuk door boeren aan dienstpersoneel gegeven bij t huren)? [ZND 16 (1934)] III-3-1
huwelijk trouw, de -: trouw (Eigenbilzen) de plechtigheid waarbij het samenleven van een man en een vrouw wettelijk geregeld wordt [huwelijk, trouw, trouwerij] [N 87 (1981)] III-2-2
huwelijksafkondigingen roepen: Mv: rip  rup (Eigenbilzen), voorroepen (ww.): hij of zij is vjér geruppe  vjér ruppen (Eigenbilzen) De huwelijksafkondigingen, huwelijksgeboden, de "roepen", de "geboden". [N 96D (1989)] III-3-3
huwelijksexamen ondertrouw: den ondertrouw doen (Eigenbilzen), onnertrouw (Eigenbilzen) Het huwelijksexamen bij de pastoor. [N 96D (1989)] III-3-3