23223 |
kluizenaar |
kluizenaar:
de kluizenér (Q086p Eigenbilzen)
|
Een man die in een eenzame woning afgezonderd leeft van de wereld, kluizenaar [(h)er(r)emiet]. [N 96D (1989)]
III-3-3
|
24095 |
kluizenaarswoning |
kluis:
de kluis (Q086p Eigenbilzen)
|
De woning van zon kluizenaar [kloes]. [N 96D (1989)]
III-3-3
|
21080 |
knabbelen |
knabbelen:
knabbele (Q086p Eigenbilzen)
|
knabbelen [knibbele] [N 10 (1961)]
III-2-3
|
25032 |
knarsen |
schuren:
(= schuren).
sjoeren (Q086p Eigenbilzen)
|
een scherp, ongelijkmatig, schurend of malend, onaangenaam aandoend geluid voortbrengen [kniersen, knoersen, knarsen] [N 91 (1982)]
III-4-4
|
17921 |
knellen |
knijpen:
kniepen (Q086p Eigenbilzen),
pitsen:
pitsən (Q086p Eigenbilzen)
|
die schoenen knellen mij (doen pijn) [ZND 28 (1938)] || Knellen: stijf drukken zodat daardoor een striem ontstaat (knellen, knijpen, duwen, wringen, klemmen). [N 84 (1981)]
III-1-2
|
18174 |
knellen, gezegd van schoenen |
drukken:
drèkken (Q086p Eigenbilzen),
pitsen:
pitsən (Q086p Eigenbilzen)
|
die schoenen knellen mij (doen pijn) [ZND 28 (1938)] || drukken en daardoor pijn veroorzaken, gezegd van schoenen die te klein zijn [knellen, klemmen, drukken] [N 86 (1981)]
III-1-3
|
24186 |
kneu |
vlasvink:
vlasvink (Q086p Eigenbilzen, ...
Q086p Eigenbilzen)
|
kneu || kneu (13,5 wit in vleugel en staart; wilde man heeft in zomer rood voorhoofd en borst; hele jaar hier; veel op trek; broedt in veld en hei; roep [tut-tut-tut]; leuke zang; geliefde kooivogel [N 09 (1961)]
III-4-1
|
21058 |
kneuzen |
blutsen:
blètsen (Q086p Eigenbilzen, ...
Q086p Eigenbilzen),
knotsen:
knotsen (Q086p Eigenbilzen)
|
blutsen, kneuzen (van appelen): de appelen niet blutsen [ZND 21 (1936)] || Een appel of peer oppervlakkig beschadigen zoda er een zachte plek ontstaat (blutsen, kneuzen, keuzen). [N 82 (1981)]
III-2-3
|
22410 |
knibbelen |
mikado:
mikado (Q086p Eigenbilzen, ...
Q086p Eigenbilzen)
|
het spel waarbij de spelers staafjes (26 of 28) die verward op een hoopje liggen, met een haakje of een staafje telkens een staafje moeten ophalen zonder de andere te bewegen [knibbelen, knipperen] [N 112 (2006)]
III-3-2
|
17677 |
knie |
knie:
kni: (Q086p Eigenbilzen),
knie (Q086p Eigenbilzen, ...
Q086p Eigenbilzen)
|
knie [N 10b (1961)], [RND], [ZND 28 (1938)]
III-1-1
|