17610 |
lange neus |
gevel:
gèvel (Q086p Eigenbilzen),
lange neus:
lang naos (Q086p Eigenbilzen),
lang noas (Q086p Eigenbilzen)
|
een lange neus [ZND 39 (1942)] || neus, Een lange ~ (fokker, domphoren, vonk, koker, kuit, gevel). [N 106 (2001)]
III-1-1
|
18599 |
lange onderbroek? |
broek:
brek (Q086p Eigenbilzen),
onderbroek:
onərbrøk (Q086p Eigenbilzen),
winterbroek:
winterbruk (Q086p Eigenbilzen)
|
Lange onderbroek voor mannen. [DC 62 (1987)] || onderbroek, lange ~ [N 25 (1964)]
III-1-3
|
17809 |
langen |
langen:
Geven en overreiken.
langen (Q086p Eigenbilzen),
Overreiken.
lange (Q086p Eigenbilzen)
|
Is bij u een werkwoord langen bekend? Schrijf de juiste betekenis tussen haakjes achter de dialectuitspraak (geven, nemen, overreiken enz.). [ZND 37 (1941)]
III-1-2
|
24418 |
langpootmug |
mug:
mèg (Q086p Eigenbilzen)
|
Hoe noemt u de grote mug met bijzonder lange, breekbare poten (langpootmug, horlogemaker, glazemaker, snijder) [N 83 (1981)]
III-4-2
|
33323 |
langwerpige hoeve |
langhuis:
laŋkhǫs (Q086p Eigenbilzen)
|
Het boerderijtype waarbij het bouwwerk één geheel vormt; woonhuis, stallen en schuur zijn achter elkaar geplaatst onder één langwerpig dak. Navraag naar verschil in boerderijbenaming, wanneer de grote deeldeuren in de korte of achtergevel dan wel in de lange zijgevel zijn geplaatst, leverde slechts in drie plaatsen een positief antwoord op. Zie onder de typen gevelhuis en schuurhuis. Waar de opgave identiek is met de naam voor de boerderij in het algemeen (zie het lemma "boerderij, algemeen" (1.1.1), ook voor de fonetische documentatie van deze opgaven), is doorgaans aangegeven dat dit het enig voorkomende type is en derhalve geen specifieke naam heeft. De betreffende opgaven zijn wel bij de lemmata 1.2.1 - 1.2.6 opgenomen en staan telkens vooraan in het lemma. Bij het type langhuis is niet goed uit te maken of het om een woordgroep dan wel om een samenstelling gaat. Slechts een enkele keer is het woordaccent aangegeven; dan staat het op de eerste lettergreep. Zie kaart 4, het Ten Geleide van deze aflevering en afbeelding 2. [N 4A, 1a en 2a]
I-6
|
25079 |
langzaam, traag |
langzaam:
dat chèt lansem (Q086p Eigenbilzen),
dat gèt lansəm (Q086p Eigenbilzen),
langsem (Q086p Eigenbilzen)
|
langzaam [lui, traag, stil, telijig] [N 91 (1982)] || Langzaam. Dat gaat langzaam [ZND 37 (1941)]
III-4-4
|
34017 |
langzamer |
langzamer:
lansǝmǝr (Q086p Eigenbilzen)
|
Voermansroep om het paard langzamer te doen gaan. [N 8, 95h en 96]
I-10
|
18222 |
lap |
huif:
hǫwf (Q086p Eigenbilzen),
lap:
lap (Q086p Eigenbilzen, ...
Q086p Eigenbilzen,
Q086p Eigenbilzen),
lap stof (Q086p Eigenbilzen)
|
Hoe noemt U: een lap stof [N 62 (1973)] || Lapje leer dat men ter reparatie op een scheur op het schoeisel zet. [N 60, 233g] || Sterke doek of stof [lap, vel, lel, del] [N 114 (2002)]
II-10, III-1-3
|
18346 |
lap op een schoen |
huif:
hauf (Q086p Eigenbilzen),
lap:
lap (Q086p Eigenbilzen)
|
Een lapje leer op de scheur op het schoeisel (huif?) [N 60 (1973)] || lap op een schoen, stukje leer waarmee het bovenleer wordt gerepareerd [N 24 (1964)]
III-1-3
|
28836 |
lap stof |
lap stof:
lap stof (Q086p Eigenbilzen)
|
Een lap of stuk stof. [N 62, 71b; MW]
II-7
|