e-WLD begrippen 

 
 
Filteren... plaats=Eigenbilzen

Overzicht

BegripTrefwoord: dialectopgave (plaats)Omschrijving
schoenmaker schoenmaker: šunmękǝr (Eigenbilzen) In dit lemma zijn zowel de benamingen verwerkt voor "de persoon die schoeisel vervaardigt" als voor "de persoon die schoeisel repareert". [N 60, 216a; N 60, 231a; Wi 2; N 60, 75; monogr.] II-10
schoenmakersmes schoenmes: šunmɛs (Eigenbilzen) Het algemene schoenmakersmes dat voor allerlei bewerkingen wordt gebruikt. Men kent lichte en zware schoenmakersmessen. Zie afb. 2. [N 60, 173; N 60, 240b] II-10
schoensmeer blink: blink (Eigenbilzen, ... ) Smeersel om het leer van schoenen op kleur en soepel te houden (blink, wieks, creme, schoenpoets) [N 79 (1979)] III-1-3, III-2-1
schoenveter staartel: stattel (Eigenbilzen) schoenveter [rijgsnoer, (rij)reem, sjoonsreim, riereem, riesjtartel, nistel, rienastel, raajnagel, rijnassel, rijgnestel, rijgenast] [N 24 (1964)] III-1-3
schoepen jatsen: jatzen (Eigenbilzen), verraastoer (zn.): veroas toer (Eigenbilzen) met een groep jongens door het veld, de bossen trekken met kwaad in de zin [schupen] [N 112 (2006)] III-3-2
schoffel schoffeltje: šefǝlkǝ (Eigenbilzen) Gereedschap om onkruid af te snijden en om de grond los te maken. Het bestaat uit een soort mes dat met behulp van een lange steel door de grond geschoven wordt. [N 18, 18a en 48; JG 1a, 1b; A 47, 11a; monogr.; add. uit N 15, 6; N 18, 4 en 50; GV, K7] I-5
schokschouderen de schouders optrekken: sjòre optrèke (Eigenbilzen) schouders ophalen [schokschoere] [N 10 (1961)] III-1-2
schommel schok: n sjok (Eigenbilzen), sjok (Eigenbilzen), /  shok (Eigenbilzen), sjok (Eigenbilzen) / [SND (2006)] || Het speeltuig bestaande uit een tussen twee neerhangende touwen bevestigde plank, waarop men door zich af te zetten heen en weer zweeft [schommel, touter, stuur, rui, boeis]. [N 88 (1982)] || Hoe heet het kinderspeeltuig, dat uit een plankje of bankje bestaat, welk door middel van twee touwen aan een dwarshout hangt en waarop het kind zich heen en weer laat zweven? [ZND 32 (1939)] || schommel [SND (2006)] III-3-2
schommelen schokken: sjokken (Eigenbilzen, ... ), /  shokke (sjokke) (Eigenbilzen), weren: wère (Eigenbilzen) / [SND (2006)] || b) zich op een schommel heen en weer bewegen [ruien, touteren, sturen, knijen, koggen, boeizen, rijtakken, rijrepen, toetouteren, takkenijen, hoeierzen, beizen] [N 112 (2006)] || Zich op een schommel heen en weer bewegen [ruien, touteren, sturen, knijen, koggen, boeizen, rijtakken, rijrepen, toetouteren, takkenijen, hoeierzen, beizen]. [N 88 (1982)] III-3-2
school school: šōl (Eigenbilzen) school [RND] III-3-1