e-WLD begrippen 

 
 
Filteren... plaats=Eigenbilzen

Overzicht

BegripTrefwoord: dialectopgave (plaats)Omschrijving
slaap slaap: sloap (Eigenbilzen), slòòp (Eigenbilzen) slaap [N 10b (1961)] || Slaap: de behoefte aan volkomen rust van de zintuigen en het bewust zijn (slaap, vaak). [N 84 (1981)] III-1-1, III-1-2
slaapbol slaapkop: sloapkop (Eigenbilzen) Papaver somniferum L. [DC 48 (1973)] III-4-3
slaapmuts slaapmuts: slōpmets (Eigenbilzen) slaapmuts [pietermöts [N 25 (1964)] III-1-3
slabbetje, spuugdoekje zeverlapje: zēͅvərleͅpkə (Eigenbilzen) slabje, morsdoekje voor kinderen [slabbertje, slabberlepke, zeiverlepke, slepke, bavet(sje) [N 25 (1964)] III-2-2
slag klats: Plat  klats in t gezicht (Eigenbilzen), lap: lap (Eigenbilzen), mot: mot (Eigenbilzen), smeer: smèèr (Eigenbilzen), streep: strèèp (Eigenbilzen), veeg: vèèg (Eigenbilzen) hoe heet een slag op de kaak ? Geef aan welke woorden gemeenzaam of plat zijn. [ZND 36 (1941)] || Oorveeg: slag om de oren (raps, oorveeg, opneuker, mot, blamot, appelvlink, sabelets, pees, lap, draai, laps, klap, lek, konkel, fleer, hababbel). [N 84 (1981)] || Slag, klap: een slaande beweging met het doel om te treffen (gleer, smijt, klets, wiks, batter, bats, veeg, ketter, maai). [N 84 (1981)] III-1-2
slag aan duiventil slag: Sub doves: De slaog van n doves mut vjès het bèste op t ooste lègge.  slaog (Eigenbilzen) [De ingang van een duivenhok.] III-3-2
slagstempel stempel: stɛmpǝl (Eigenbilzen) Stalen staafje van ongeveer 10 cm lengte met aan de onderzijde een cijfer of letter. De slagstempel wordt gebruikt om opschriften of cijfers in metalen voorwerpen te slaan. [N 33, 268a-b] II-11
slakkenhuis slakkenpotje: slekkepûitɛkə (Eigenbilzen) slakkenhuis [ZND 06 (1924)] III-4-2
slang slang: slang (Eigenbilzen) Hoe noemt u het dier met een langgerekt, rolrond, door schubben bedekt lichaam zonder ledematen; het beweegt zich voort door zijn lichaam te krommen (slang, serpent) [N 83 (1981)] III-4-2
slank mager: moager (Eigenbilzen, ... ), schraal: sjroal (Eigenbilzen, ... ) Slank, tenger: rank, smal gebouwd (slank, raal, reel, rank, riede). [N 106 (2001)], [N 84 (1981)] III-1-1