17714 |
vrouwelijk geslachtsdeel |
fluit:
Schertsend.
fleet (Q086p Eigenbilzen),
kut:
Gewoon.
kut (Q086p Eigenbilzen),
pruim:
proem (Q086p Eigenbilzen),
voor:
Gemeen.
voar (Q086p Eigenbilzen)
|
[N 10c (1995)]
III-1-1
|
34396 |
vrouwelijk lam |
germ:
gɛrm (Q086p Eigenbilzen)
|
[L 34, 34; L 20, 22c; A 4, 22c; A 2, 45; R 3, 36; N 70, 3; N 19, Q 111 add.; AGV m 3; monogr.]
I-12
|
34390 |
vrouwelijk schaap in het algemeen |
germ:
germ (Q086p Eigenbilzen),
gɛrm (Q086p Eigenbilzen),
ooi:
ōi̯ (Q086p Eigenbilzen)
|
De benamingen voor "vrouwelijk schaap" beantwoorden vooral aan de drie woordtypen ooi/ooitje, germ/germpje en het algemene woord schaap. Ten aanzien van het woordtype germ kan men opmerken dat het woord in nogal wat plaatsen kan duiden op het vrouwelijk schaap dat nog niet gelamd heeft. [JG 1a, 1b, 1c, 2c; R 3, 35; A 4, 22b; AGV, m3; L 1a-m; L 5, 30a; L 29, 32; L 20, 22b; L B2, 318; monogr.; S 23, Q 113 add.]
I-12
|
34308 |
vrouwelijk varken |
zoog:
zu̯øx (Q086p Eigenbilzen)
|
Vrouwelijk varken. Ten aanzien van gelt wordt opgemerkt dat het synoniem is met zeug (L 416), dat het een vrouwelijk, niet gedreven varken is (L 312, 353), dat het een vrouwelijk varken is dat niet dient voor de kweek (L 282, 286, 313, 315, 316, 354, 355, 356) of juist wel voor de kweek is bestemd (K 278). Verder kan het een oud woord zijn voor de zeug (L 354, 355) en kan het op een gesneden, vrouwelijk varken duiden (L 312). Oorspronkelijk duidde gelt op het gecastreerde vrouwelijk varken. In de loop van deze eeuw is men gelt ook gaan gebruiken voor het vrouwelijk varken. [L 20, 4a; L 14, 13; L 3, 2a; JG 1a, 1b, 1c, 1d, 2c; A 4, 4c; Wi 9; NE 1, 12; NE 2.I.8; AGV K1; R XII, 46; Gwn 5, 11; N M, 22 add.; N C, add.; Vld.; monogr.]
I-12
|
21920 |
vrouwelijke duif |
zij:
zij (Q086p Eigenbilzen)
|
Duif, vrouwelijk. [ZND 39 (1942)]
III-3-2
|
19961 |
vrouwelijke hond, teef |
tooi:
tooi (Q086p Eigenbilzen),
tooj (Q086p Eigenbilzen)
|
teef, vrouw. hond [Goossens 2c (1963)] || teef: een vrouwelijke hond [GV K (1935)]
III-2-1
|
20124 |
vrouwelijke kat |
moer:
moer (Q086p Eigenbilzen),
moor (Q086p Eigenbilzen)
|
Hoe noemt u een vrouwelijke kat (moederkat, kattin, poes) [N 83 (1981)] || vrouwelijke kat [ZND 27 (1938)]
III-2-1
|
34473 |
vrouwelijke kip |
hen:
hen (Q086p Eigenbilzen)
|
De hen is het wijfje van het tamme huishoen. [N 19, 37; Wi 13; Wi 14; Wi 17; NE II, 10; Gwn 5, 14; A 11, 1c; A6, 1b; L 6, 20a; L 22, 22; L 28, 35; L 42, 5; L 33, 20; L 34, 12; L 34, 13; JG 1a, 1b; S 14; L 1a-m; Vld.; monogr.]
I-12
|
23362 |
vrouwenkant |
wijvenkant:
de weverkant (Q086p Eigenbilzen)
|
De rechterhelft van de kerk, het gedeelte rechts van het middenpad, dat bestemd was voor de vrouwen [epistelkant, vrouwenkant, vrouwliekant?]. [N 96A (1989)]
III-3-3
|
18672 |
vrouwenkleren |
vrouwenkleren:
vrèweklèèr (Q086p Eigenbilzen),
vrouwluikleren:
vreͅleiklēͅr (Q086p Eigenbilzen)
|
vrouwenkleren [t vrouwendinge, de schörte] [N 23 (1964)] || Vrouwenkleren. [DC 62 (1987)]
III-1-3
|