e-WLD begrippen 

 
 
Filteren... plaats=Eigenbilzen

Overzicht

Gevonden: 4312
BegripTrefwoord: dialectopgave (plaats)Omschrijving
duivenmand duivenkevie: dovekieve (Eigenbilzen), kevie: Sub dovekieve.  kieke (Eigenbilzen) Duivenkorf. III-3-2
duivin, vrouwelijke duif zij: zij (Eigenbilzen, ... ) duif, wijfje [ZND 39 (1942)] || een vrouwelijke duif (duivinne, wijfje) [N 83 (1981)] III-4-1
duizelig dol: dul (Eigenbilzen), də:l (Eigenbilzen), dolachtig: dəlɛtig (Eigenbilzen), draaierig: drèereg (Eigenbilzen), duizelachtig: dozelètig (Eigenbilzen), verduizeld: verdéselt (Eigenbilzen), verdézəls (gəslaogən) (Eigenbilzen) duizelig zijn [DC 60 (1985)] || Duizeling: draaierigheid, leeg gevoel in het hoofd (suizeling, duizeling, schwindel(ig), dul(le)). [N 107 (2001)] || Duizeling: draaierigheid, leeg gevoel in het hoofd (suizeling, duizeling, zwindel). [N 84 (1981)] || hoe is of wordt iemand die bang is op een hoogte (met een zinnetje antwoorden) ? [ZND 23 (1937)] || hoe is of wordt iemand die een harde slag op het hoofd heeft gekregen (met een zinnetje antwoorden) ? [ZND 23 (1937)] || hoe is of wordt iemand die lang heeft rondgedraaid (met een zinnetje antwoorden) ? [ZND 23 (1937)] III-1-2
duizeling, duizeligheid dolligheids: dullighèts (Eigenbilzen) duizeligheid [DC 60 (1985)] III-1-2
dulden lijden: lijë (Eigenbilzen), uitstaan: (= uitstaan).  oatstwèn (Eigenbilzen) iemand dulden in zijn nabijheid, het kunnen uithouden [luchten, uithouden, uitstaan] [N 85 (1981)] III-3-1
dunne sjaal dunne sjerp: dən šeͅrəp (Eigenbilzen) sjaal, dunne ~ [N 23 (1964)] III-1-3
dunne wollen kous dunne hoos: din wuse (Eigenbilzen) kousen, dunne (wollen) ~ [slekke kousen] [N 24 (1964)] III-1-3
dunne zijden dameskous dunne zijden hoos: din zije wuse (Eigenbilzen) dameskousen, dunne zijden ~ [N 24 (1964)] III-1-3
dunne zwarte rouwkous rouwhoos: rauw wuse (Eigenbilzen) kousen, dunne zwarte ~ gedragen in de rouwtijd [N 24 (1964)] III-1-3
durfal iemand die durft: (= dat is iemand die durft).  das iemend dè durft (Eigenbilzen, ... ) heel veel durf hebbend [frank, boud, stout] [N 85 (1981)] || iemand die alles durft te doen [kadee, mannekeskneuter, durfal] [N 85 (1981)] III-1-4