24010 |
eerste communie |
eerste communie (<lat.):
jöste kemmiene (Q086p Eigenbilzen),
eerste heilige communie (<lat.):
de joste h. kommiene (Q086p Eigenbilzen)
|
De eerste H. Communie. [N 96D (1989)]
III-3-3
|
23253 |
eerste luiden voor de mis |
luiden:
⁄t laud (Q086p Eigenbilzen)
|
Veelal wordt de kerkklok tweemaal gehoord voor men naar de mis gaat; hoe zegt men wanneer men ze voor de eerste maal hoort? [ZND 36 (1941)]
III-3-3
|
24043 |
eerste mis van de neomist |
eerste mis:
de joste més doen (Q086p Eigenbilzen),
juste mès (Q086p Eigenbilzen)
|
De eerste H. Mis van de Neomist in de parochie van herkomst [priemiets, ieësjte maes]. [N 96D (1989)]
III-3-3
|
21564 |
eerste opbod |
inzet:
inzèt (Q086p Eigenbilzen)
|
Eerste opbod bij een openbare verkoping. [ZND 36 (1941)]
III-3-1
|
23782 |
eerste zondag van de vasten |
eerste zondag van de vasten:
joste zondeg van de vaste (Q086p Eigenbilzen),
juste zondəg van de vaste (Q086p Eigenbilzen)
|
De eerste zondag van de vasten (Fakkelzondag, walmenzondag). [N 96C (1989)]
III-3-3
|
23912 |
eeuwig |
eeuwig:
eeuwig (Q086p Eigenbilzen, ...
Q086p Eigenbilzen)
|
Eeuwig [ieëweg, èwwig]. [N 96D (1989)]
III-3-3
|
32788 |
eggen |
egen:
egen (Q086p Eigenbilzen)
|
Het land met de eg bewerken, met de eg over het land gaan. Bedoeld wordt die bewerking waarbij de tanden van de eg door de grond gaan. Voor de bewerking van de grond met een ondersteboven gekeerde eg zie men het lemma ''slepen''. De verschillende manieren van eggen komen in de volgende lemmata aan de orde. NB 1. Hieronder worden de typen eegden, egen en eggen onderscheiden. Onder verwijzing naar dit lemma wordt het betrokken woord(deel) in de volgende lemmata door ''eggen'' resp. ''eggen'' gesubstitueerd. 2. In de volgende lemmata is het werkwoordelijk deel eggen bij de dialectvarianten kortheidshalve weggelaten. In verband daarmee wordt eventuele assimilatie c.q. invoeging van een verbindings-n aan het slot van het aan eggen voorafgaande woord(deel) niet tot uitdrukking gebracht. [JG 1a + 1b; N 11, 79; N 11A, 170; N 15, 3; R 3, 4; div.; monogr.]
I-2
|
32790 |
eglichter |
lichtstek:
lexstɛk (Q086p Eigenbilzen)
|
Een houten stok, met twee touwen (of een touw) verbonden met de eg, ofwel een stok of staaf met een haak van onderen en een handgreep van boven, om deeg op te lichten tijdens het eggen. Zie de afb. 67 en 68. [JG 1a + 1b + 2c; N 11, 73a + b + c; N 11A, 165a + b; div.; monogr.]
I-2
|
20526 |
eierkoek |
eierkoek:
ejjərkoek (Q086p Eigenbilzen)
|
eierkoek [ZND 34 (1940)]
III-2-3
|
22738 |
eiertikken |
eieren tikken:
ejjer tikke (Q086p Eigenbilzen),
knotsen:
knotse (Q086p Eigenbilzen)
|
Het gebruik om met hardgekookte eieren tegen elkaar te tikken [eiere tietsje, kuppe]. [N 96C (1989)] || het spelletje waarbij men probeert met een hardgekookt ei het ei van de tegenstander kapot te tikken [(eier)tikken, kippen, knutsen] [N 112 (2006)]
III-3-2
|