18185 |
schoenveter |
rijgstaartel:
rijsjtartel (Q198p Eijsden)
|
schoenveter [rijgsnoer, (rij)reem, sjoonsreim, riereem, riesjtartel, nistel, rienastel, raajnagel, rijnassel, rijgnestel, rijgenast] [N 24 (1964)]
III-1-3
|
33307 |
schoffelmachine |
binette:
bin`ęt (Q198p Eijsden)
|
Eenvoudig duwgereedschap dat eruit ziet als een kruiwagen en bestaat uit een (of meer) schoffelijzer(s) aan een wiel, waaraan twee duwburries zitten en waarmee tussen rijen planten wordt gewied. [N 18, 47; N J, 8a; monogr.; add. uit N 18, 51]
I-5
|
17964 |
schokschouderen |
de schouders optrekken:
de schowers optrekke (Q198p Eijsden)
|
schokschouderen [SGV (1914)]
III-1-2
|
22371 |
schommel |
schokkel:
schoggel (Q198p Eijsden),
sjoggel (Q198p Eijsden),
/
Sjoggel (Q198p Eijsden),
schommel:
sjommel (Q198p Eijsden)
|
Het speeltuig bestaande uit een tussen twee neerhangende touwen bevestigde plank, waarop men door zich af te zetten heen en weer zweeft [schommel, touter, stuur, rui, boeis]. [N 88 (1982)] || schommel [SGV (1914)], [SND (2006)]
III-3-2
|
22372 |
schommelen |
schokkelen:
sjoggele (Q198p Eijsden)
|
Zich op een schommel heen en weer bewegen [ruien, touteren, sturen, knijen, koggen, boeizen, rijtakken, rijrepen, toetouteren, takkenijen, hoeierzen, beizen]. [N 88 (1982)]
III-3-2
|
21277 |
school |
school:
šoͅl (Q198p Eijsden)
|
school [RND]
III-3-1
|
21286 |
schoolkinderen |
schoolkinderen:
ṣo.lkindər (Q198p Eijsden)
|
schoolkinderen [RND]
III-3-1
|
21366 |
schoolopziener |
schoolopziener:
schoalopziener (Q198p Eijsden)
|
schoolopziener [SGV (1914)]
III-3-1
|
20354 |
schoondochter |
schoondochter:
sjoendochter (Q198p Eijsden, ...
Q198p Eijsden)
|
schoondochter [DC 05 (1937)] || schoonzoon [DC 05 (1937)]
III-2-2
|
20352 |
schoonmoeder |
schoonmoeder:
sjoenmoeder (Q198p Eijsden)
|
schoonmoeder [DC 05 (1937)]
III-2-2
|