28694 |
sikkel |
zikkel:
zikǝl (Q198p Eijsden),
zīkǝl (Q198p Eijsden)
|
Werktuig in de vorm van een halve cirkel met een korte steel dat gebruikt wordt om gras en soms ook wel graan te maaien. In Noord Ned. Limburg is herhaaldelijk opgemerkt: "zelden in handen van boeren ... het is een typisch vrouwengereedschap" (L 270). [N 11, 88; N 18, 79; JG 1a, 1b, 2c; A 4, 28 en 28a; A 14, 7 en 11; A 23, 16.2; L 20, 28; L 42, 46; L 45, 11; Lu 1, 16.2; NE 2, 1; Wi 51; monogr.; add. uit N Q, 11c]
I-5
|
19065 |
sip (kijken) |
beteuterd kijken:
ps. het laatste woord is niet goed te lezen.
betuuterd kieke (Q198p Eijsden)
|
sip kijken [SGV (1914)]
III-1-4
|
21444 |
sjacheraar |
sjachelaar:
Algemene opmerking: invuller twijfelt over het spellingssysteem (Veldeke). Aangezien de lijst normaal (dus in gewoon Nederlands) is ingevuld, heb ik de lijst letterlijk overgenomen, dus niet(s) omgespeld!
sjachelèr (Q198p Eijsden)
|
sjacheraar: Iemand die zich aan minderwaardige handel bezondigt [sjatser, sjacheléér? enz.] [N 21 (1963)]
III-3-1
|
21581 |
sjacheren |
sjachelen:
Algemene opmerking: invuller twijfelt over het spellingssysteem (Veldeke). Aangezien de lijst normaal (dus in gewoon Nederlands) is ingevuld, heb ik de lijst letterlijk overgenomen, dus niet(s) omgespeld!
sjachele (Q198p Eijsden)
|
Sjacheren, op verachtelijke wijze handel drijven [sjacheren, sjachelen, sjatsen?] [N 21 (1963)]
III-3-1
|
33587 |
sjalot |
sjalot:
ideosyncr.
sjalot (Q198p Eijsden, ...
Q198p Eijsden)
|
Een sjalot, een soort van kleine ui (sjalot, sjarlot, schaloeneke). [N 82 (1981)]
I-7
|
18686 |
sjerp |
sjerp:
sjèrp (Q198p Eijsden)
|
sjerp, brede sierband met strik, gedragen om het middel of over een schouder [N 23 (1964)]
III-1-3
|
17870 |
slaan |
houwen:
bond ɛn blaou Xəhaouwə (Q198p Eijsden),
houwe (Q198p Eijsden)
|
bont en blauw geslagen [RND] || slaan [SGV (1914)]
III-1-2
|
18596 |
slaapmuts |
slaapmuts:
sjlaopmuts (Q198p Eijsden)
|
slaapmuts [pietermöts [N 25 (1964)]
III-1-3
|
20303 |
slabbetje, spuugdoekje |
bavetje:
bavitsje (Q198p Eijsden),
slabberlapje:
sjlabberlepke (Q198p Eijsden),
spijdoekje:
sjpijdeukske (Q198p Eijsden)
|
doek, witte ~ die men het kind als een schortje voor de borst speldt [speet, spit] [N 25 (1964)] || slabje, morsdoekje voor kinderen [slabbertje, slabberlepke, zeiverlepke, slepke, bavet(sje) [N 25 (1964)]
III-2-2
|
25419 |
slachtbijl |
hakbijl:
hakbil (Q198p Eijsden)
|
Een bijl die gebruikt wordt voor het verwijderen van de runderhorens, runderkop, runderhoeven en runderpoten. Voor de mes-opgaven wat betreft het voorwerp waarmee men voornoemde handelingen verricht, zie men het lemma ''mes''. Zie afb. 9. [N 28, 43; N 28, 45; N 28, 47; N 28, 49; monogr.]
II-1
|