e-WLD begrippen 

 
 
Filteren... plaats=Eind

Overzicht

Gevonden: 1638
BegripTrefwoord: dialectopgave (plaats)Omschrijving
graspieper grasmoek: graâsmoeëk (Eind), grasteut: graâstäöt (Eind) graspieper III-4-1
grasveld, bleekveld bleek: bleͅi̯.k (Eind), groes: grōs (Eind) bleekveld, om was te bleken || grasveldje bij het huis, o.a. gebruikt als bleekveld III-2-1
grauwe renet rabauw: grauwe renet; zuur en grijsgroen; met ruwe schil; winterappel;  rebow (Eind) renet, soort appel I-7
grauwe vliegenvanger piepertje: pieperke (Eind), vliegenvangertje: vleegevêngerke (Eind) vliegenvanger, grauwe — III-4-1
grauwe wis grijze wis: grīs wes (Eind) Gedroogde wis die men ongeschild verwerkt. [N 40, 13; monogr.] II-12
grenssteen, grenspaal grenssteen: grɛnsstęi̯n (Eind) De steen of paal die de grens tussen akkers aangeeft. Langs de grenzen van landerijen worden meest op de hoeken, maar ook op verschillende plaatsen elders dergelijke dikke stenen of palen geplaatst als grensmerkteken. [N 11, 9; JG 1b, 1c, 2c; L 35, 87; L 41, 24; monogr.] I-8
grijnzen grijnen: griêne (Eind) grijnzen III-1-4
groeien, wassen groeien: grujje (Eind), wassen: wasse (Eind) groeien III-4-3
groeizaam weer gelp weer: gèllép wéér (Eind), mals (weer): mals (Eind), vors (weer): vörs (Eind) groeizaam weer (in de zomer) [vet] [N 22 (1963)] || mals regenachtig weer (in de zomer) [vers, vörs] [N 22 (1963)] III-4-4
groenling groenvink: greunvînk (Eind) groenling III-4-1