19872 |
afrikaantje |
stinkertje:
Spelling: \"fonetiek-dialect\"= Frings: (stinkerkes)
stiŋkərkəs (L353p Eksel)
|
Afrikaantje (tagetes patula). De bladeren zijn samengesteld en tevens ovaal. De bloemkorfjes staan op zeer verdikte stelen. Het zijn lage plantjes, welke vaak gebruikt worden voor randen en mozaïek-perken. De bloemen zijn donkergeel, meest met bruin gekle [N 92 (1982)]
III-2-1
|
21158 |
afrit |
ramp-af:
ramp-aaf (L353p Eksel)
|
een hellende weg waarlangs men een brug, een dijk enz. kan verlaten (afrit, afging, afrij) [N 90 (1982)]
III-3-1
|
34245 |
afromen |
afdraaien:
ā.vdrē̜n (L353p Eksel),
afscheppen:
ā.fsxø̜pǝ (L353p Eksel)
|
De room van de melk scheppen. Men kon de room van de melk scheiden door met een houten latje de room tegen te houden, terwijl de ontroomde melk door de tuit van de in schuine stand gehouden roomschotel wegvloeide. Een andere methode was de melk overgieten of aflaten in een andere kruik of emmer, terwijl men de aan de oppervlakte gevormde room tegenhield door blazen. Een modernere manier van scheiden van room en melk gebeurde met de melkmachine of centrifuge. [A 23, 3; Lu 1, 3; JG 1a, 1b, 1d; Vld.; monogr.]
I-11
|
33485 |
afslaan, van noten |
afslaan:
afsloən (L353p Eksel)
|
Noten afslaan (boeken, beuken slaan, rammelen, sloesteren). [N 82 (1981)]
I-7
|
21383 |
aftroggelen |
afluizen:
aaflauzen (L353p Eksel)
|
listig of met bedrog iets van iemand weten te krijgen [troggelen, aftroggelen, uitschillen, affoefelen, aftruifelen, aftisselen, afstrepen, affutselen, afzetten] [N 89 (1982)]
III-3-1
|
19429 |
afwasborstel |
afwasborsteltje:
boven de á hoort nog een horizontaal streepje.
áfwasbørsəlkə (L353p Eksel)
|
Borstel waarmee potten en pannen gereinigd worden (borstel, schrobbertje) [N 79 (1979)]
III-2-1
|
19529 |
afwasteil, afwasbak |
afwaskom:
aafwaskom (L353p Eksel),
emmer:
geen bijzondere naam
ummer (L353p Eksel),
soppot:
sop-pot (L353p Eksel),
soup-pot (L353p Eksel),
tijn:
tèng (L353p Eksel)
|
afwasbak [N 07 (1961)] || bak waarin men afwast [N 20 (zj)] || de kom, bak of emmer, waarin de teljoren, schotels, enz. worden afgewassen [ZND 02 (1923)]
III-2-1
|
19655 |
afwaswater |
afwaswater:
aafwaswater (L353p Eksel),
âfwaswátter (L353p Eksel),
schotelwater:
schottelwaetter (L353p Eksel),
schottelwatter (L353p Eksel),
schottelwoitter (L353p Eksel),
schóttelwátter (L353p Eksel)
|
Hoe noemt u in uw dialect het water waarin men de vaat doet/gedaan heeft? [N105 (2000)]
III-2-1
|
21682 |
afzetten |
stropen:
strippen (L353p Eksel)
|
meer laten betalen dan een artikel waard is; te duur doen betalen [strepen, aankomen, strafelen, straffen, stropen, stroefen, scholpen, nijpen, afdrogen, overschatten] [N 89 (1982)]
III-3-1
|
23648 |
agnus dei |
agnus dei:
anjus dei (L353p Eksel)
|
Het (vaste) misgezang dat na het Onze Vader wordt gezongen, het Agnus Dei. [N 96B (1989)]
III-3-3
|