19307 |
huichelen |
doen uitschijnen:
du⁄n oetschijnen (L353p Eksel)
|
voorgeven iets te zijn of te doen [veinzen, bouzjezjeren] [N 85 (1981)]
III-1-4
|
17565 |
huid |
vel:
ve:l (L353p Eksel),
vēͅl (L353p Eksel)
|
een vel [ZND A1 (1940sq)] || huid, vel [N 10b (1961)]
III-1-1
|
18049 |
huidschilfers |
botermelkplekken:
bottermellik plekken (L353p Eksel),
pelletjes:
pellekes (L353p Eksel)
|
schilfers op de huid [blusters] [N 10 (1961)]
III-1-2
|
18044 |
huiduitslag |
brobbels:
brobbels (L353p Eksel),
brobbeltjes:
bröbbelkes (L353p Eksel, ...
L353p Eksel,
L353p Eksel),
eczema:
ekzeema (L353p Eksel),
puisten:
poesten (L353p Eksel),
rode plekken:
rooi plek (L353p Eksel),
uitslag:
oetslaâg (L353p Eksel)
|
Huiduitslag: plaatselijke verandering van de huid in de vorm van vlekken, pukkeltjes, etc. (dutsel, rool). [N 84 (1981)] || Huiduitslag: plaatselijke verandering van de huid in de vorm van vlekken, pukkeltjes, etc. (uitslag, pukkels, broebels). [N 107 (2001)]
III-1-2
|
34618 |
huif van de huifkar |
hoes:
hōǝs (L353p Eksel)
|
Kap van de huifkar. Deze kap wordt over hoepels getrokken, die vooraf op een hooikar gezet worden. [N 17, 10b; S 15; Wi 17; L 27, 32; L 1a-m; monogr]
I-13
|
17689 |
huig |
lelletje:
lelleke (L353p Eksel, ...
L353p Eksel,
L353p Eksel),
PLAATS: De informant geeft als gehucht Kiefhoek op.
lelleke (L353p Eksel)
|
Huig: het kegelvormig uitsteeksel van het weke gehemelte aan de ingang van de keel; het lelletje in de keel (huig, huik, lel(ke), ziel). [N 106 (2001)] || Huig: het kegelvormig uitsteeksel van het weke gehemelte aan de ingang van de keel; het lelletje in de keel (huig, huik, ziel). [N 84 (1981)]
III-1-1
|
18876 |
huilen |
beuken:
beuken (L353p Eksel),
janken:
janken (L353p Eksel),
jaŋkən (L353p Eksel)
|
het huilen, het wenen [grijs] [N 85 (1981)] || wenen [ZND B1 (1940sq)] || zijn verdriet of pijn kenbaar maken door tranen te storten [huilen, beuken, simmen, schrauwen, grijnzen, gringzen] [N 85 (1981)]
III-1-4
|
19693 |
huis, woning |
huis:
hūs (L353p Eksel)
|
huis [ZND 34 (1940)]
III-2-1
|
24376 |
huisjesslak |
slak:
slɛk (L353p Eksel)
|
huisjesslak [ZND B2 (1940sq)]
III-4-2
|
24172 |
huismus, mus |
huismus:
hōēsmus (L353p Eksel),
huispees:
hoespees (L353p Eksel),
mus:
møs (L353p Eksel),
jongenstaal: huspen, huspizerik
møs (L353p Eksel),
sjierp:
sjierrep (L353p Eksel),
zjiers:
zjiers (L353p Eksel, ...
L353p Eksel)
|
huismus || huismus (14,5 overal bij de mensen door ieder gekend; wijfje geheel bruin [N 09 (1961)] || mus [ZND 01 (1922)], [ZND 14 (1930)]
III-4-1
|