e-WLD begrippen 

 
 
Filteren... plaats=Eksel

Overzicht

BegripTrefwoord: dialectopgave (plaats)Omschrijving
oksaal doksaal: een scoen deksaal met ⁄ne scoene öleger (Eksel), oksaal: ogzool (Eksel), oksaol (Eksel), oksool (Eksel) Een schoon oksaal met een nieuw orgel. [ZND 05 (1924)] || Het oksaal, de galerij boven het kerkportaal, waar het orgel staat en het zangkoor zingt [oksaal oksaol, koor, zangerskoor, zangzolder?]. [N 96A (1989)] III-3-3
oksel oksel: oksels ? (Eksel), onder de arm: onder d`errem (Eksel) oksel, oksels [oksel, okselschrooi, hoksel, hoks] [N 10 (1961)] III-1-1
olie salade-olie: slojolie (Eksel) olie; Hoe noemt U: De vette vloeistof die b.v. gebruikt wordt bij het aanmaken van sla of het braden van vlees (smout, olie) [N 80 (1980)] III-2-3
oliebol smoutebol: smouttebollen (Eksel) Oliebol (nonnevot?) [N 16 (1962)] III-2-3
oliekoek smoutkoek: smaatkoek (Eksel) In raapolie gebakken ronde koek van meel, krenten en eieren (oliekoek?) [N 16 (1962)] III-2-3
oliemolen slagmolen: slā.x[molen] (Eksel) Wind-, water- of rosmolen waarin uit zaden olie wordt geslagen. Het zaad wordt daartoe gekneusd met behulp van de zgn. kollergang bestaande uit twee verticaal geplaatste loperstenen. Het geplette zaad wordt in een pan verhit en vervolgens in wollen zakjes (builen) geborgen, waarna de builen in leren omslagen met een paardeharen voering gelegd worden. Het op deze wijze verpakte warme zaadmeel wordt daarna tweemaal geperst. Zie voor de fonetische documentatie van het woorddeel -ømolenŋ het lemma ɛmolenɛ.' [JG 1a; JG 1b; Vds 15; Jan 15; Coe 5; Grof 5; monogr.; N D add.] II-3
omarmen ompakken: ompakken (Eksel), pakken: pakken (Eksel), vastpakken: vastpakken (Eksel, ... ) Met gestrekte armen omvatten ((om)vademen, (om)spannen, omarmen, (om)pakken) [N 108 (2001)] || omvatten, Met gestrekte armen ~ (vademen, omvademen, spannen, omarmen). [N 84 (1981)] III-1-2
omheining van het kerkhof kerkhofmuur: kerikhofmuur (Eksel), muur: muur (Eksel) De muur, de omheining van het kerkhof [toen, toun, tuun?]. [N 96A (1989)] III-3-3
omhelzen fletsen: fletsen (Eksel), om de hals vallen: ummen hals vallen (Eksel), rond de nek vliegen: rônd de nek vlieggen (Eksel) Omhelzen: iem. de armen om de hals slaan (omhelzen, om de hals/nek vallen, lief dujen) [N 108 (2001)] III-1-2
omhooggaan bergop gaan: baêrg op gooën (Eksel), omhooggaan: umhoeëg gooën (Eksel), opgaan: opgoan (Eksel, ... ), rijzen: rijzen (Eksel) Omhooggaan, naar boven gaan (rijzen, (op)stijgen, omhoog gaan) [N 108 (2001)] || rijzen: Naar boven gaan, omhooggaan (rijzen, stijgen). [N 84 (1981)] III-1-2