23227 |
oksaal |
doksaal:
een scoen deksaal met ⁄ne scoene öleger (L353p Eksel),
oksaal:
ogzool (L353p Eksel),
oksaol (L353p Eksel),
oksool (L353p Eksel)
|
Een schoon oksaal met een nieuw orgel. [ZND 05 (1924)] || Het oksaal, de galerij boven het kerkportaal, waar het orgel staat en het zangkoor zingt [oksaal oksaol, koor, zangerskoor, zangzolder?]. [N 96A (1989)]
III-3-3
|
17636 |
oksel |
oksel:
oksels ? (L353p Eksel),
onder de arm:
onder d`errem (L353p Eksel)
|
oksel, oksels [oksel, okselschrooi, hoksel, hoks] [N 10 (1961)]
III-1-1
|
20547 |
olie |
salade-olie:
slojolie (L353p Eksel)
|
olie; Hoe noemt U: De vette vloeistof die b.v. gebruikt wordt bij het aanmaken van sla of het braden van vlees (smout, olie) [N 80 (1980)]
III-2-3
|
20701 |
oliebol |
smoutebol:
smouttebollen (L353p Eksel)
|
Oliebol (nonnevot?) [N 16 (1962)]
III-2-3
|
20759 |
oliekoek |
smoutkoek:
smaatkoek (L353p Eksel)
|
In raapolie gebakken ronde koek van meel, krenten en eieren (oliekoek?) [N 16 (1962)]
III-2-3
|
26677 |
oliemolen |
slagmolen:
slā.x[molen] (L353p Eksel)
|
Wind-, water- of rosmolen waarin uit zaden olie wordt geslagen. Het zaad wordt daartoe gekneusd met behulp van de zgn. kollergang bestaande uit twee verticaal geplaatste loperstenen. Het geplette zaad wordt in een pan verhit en vervolgens in wollen zakjes (builen) geborgen, waarna de builen in leren omslagen met een paardeharen voering gelegd worden. Het op deze wijze verpakte warme zaadmeel wordt daarna tweemaal geperst. Zie voor de fonetische documentatie van het woorddeel -ømolenŋ het lemma ɛmolenɛ.' [JG 1a; JG 1b; Vds 15; Jan 15; Coe 5; Grof 5; monogr.; N D add.]
II-3
|
17916 |
omarmen |
ompakken:
ompakken (L353p Eksel),
pakken:
pakken (L353p Eksel),
vastpakken:
vastpakken (L353p Eksel, ...
L353p Eksel)
|
Met gestrekte armen omvatten ((om)vademen, (om)spannen, omarmen, (om)pakken) [N 108 (2001)] || omvatten, Met gestrekte armen ~ (vademen, omvademen, spannen, omarmen). [N 84 (1981)]
III-1-2
|
23479 |
omheining van het kerkhof |
kerkhofmuur:
kerikhofmuur (L353p Eksel),
muur:
muur (L353p Eksel)
|
De muur, de omheining van het kerkhof [toen, toun, tuun?]. [N 96A (1989)]
III-3-3
|
17917 |
omhelzen |
fletsen:
fletsen (L353p Eksel),
om de hals vallen:
ummen hals vallen (L353p Eksel),
rond de nek vliegen:
rônd de nek vlieggen (L353p Eksel)
|
Omhelzen: iem. de armen om de hals slaan (omhelzen, om de hals/nek vallen, lief dujen) [N 108 (2001)]
III-1-2
|
17850 |
omhooggaan |
bergop gaan:
baêrg op gooën (L353p Eksel),
omhooggaan:
umhoeëg gooën (L353p Eksel),
opgaan:
opgoan (L353p Eksel, ...
L353p Eksel),
rijzen:
rijzen (L353p Eksel)
|
Omhooggaan, naar boven gaan (rijzen, (op)stijgen, omhoog gaan) [N 108 (2001)] || rijzen: Naar boven gaan, omhooggaan (rijzen, stijgen). [N 84 (1981)]
III-1-2
|