25149 |
onbewolkt |
klaar:
kloor (L353p Eksel),
licht:
lieeht (L353p Eksel)
|
onverduisterd in licht, schijn of glans [helder, klaar, licht] [N 91 (1982)]
III-4-4
|
25092 |
onbruikbaar maken, verbruien |
bederven:
bedörven (L353p Eksel)
|
onbruikbaar maken, zijn waarde doen verliezen [verworden, verdraaien, begaaien, verbruien, bederven, verpeuteren, nonen, verballemonden] [N 91 (1982)]
III-4-4
|
21857 |
onbruikbare voorraad |
bocht:
bocht (L353p Eksel)
|
allerlei slechte en onbruikbare voorraad [breggel, plodder, bocht, bagage] [N 89 (1982)]
III-3-1
|
18584 |
onderbroek |
onderboks:
Broek.
onderbòks (L353p Eksel)
|
Mannenondergoed [N 114 (2002)]
III-1-3
|
24637 |
ondereinde van de stam |
voet:
voet (L353p Eksel)
|
Het dikke uiteinde van de stam, onderaan (voet, kont, gat, kop). [N 82 (1981)]
III-4-3
|
18401 |
ondergoed |
onderdingen:
onderdinge (L353p Eksel),
onderdingen (L353p Eksel),
ondergoed:
ondergoed (L353p Eksel)
|
Ondergoed, het algemene, gewone woord voor de onderkleding. [N 114 (2002)] || ondergoed, onderkleren [t onderdinge] [N 25 (1964)]
III-1-3
|
21579 |
onderhandelen |
raad hebben:
rood hèn (L353p Eksel)
|
Inventarisatie uitdrukkingen voor: in onderhandeling zijn over een bepaalde koop [in beding zijn met iemand?] [N 21 (1963)]
III-3-1
|
18257 |
onderhemd |
hemd:
heem (L353p Eksel),
heem - heemen (L353p Eksel),
hēm (L353p Eksel)
|
hemd, hemden [ZND 01u (1924)] || hemd, hemden (mv.) [ZND B1 (1940sq)] || onderhemd, onderkledingstuk dat op het blote lijf gedragen wordt [im, emmek, hem, himp, kemsel, liejms, sjmies, vlok] [N 25 (1964)]
III-1-3
|
18313 |
onderjurk |
combinaison (fr.):
ao op zn Fransm als in Jean
kommunezao (L353p Eksel),
Onderkleed.
kommunezoa (L353p Eksel),
tabbaard:
Geruwd onderkleed.
tabbert (L353p Eksel)
|
onderjurk, onderkleed met lijfje en schouderbanden [N 24 (1964)] || Vrouwenondergoed [ook: lingerie, linergie?] [N 114 (2002)]
III-1-3
|
23417 |
onderkerk |
kelder:
kelder (L353p Eksel),
stook- en kolenkelder:
stook en koolekelder (L353p Eksel)
|
De ruimte, de kelder onder de gehele kerk [onderkerk?]. [N 96A (1989)]
III-3-3
|