e-WLD begrippen 

 
 
Filteren... plaats=Eksel

Overzicht

BegripTrefwoord: dialectopgave (plaats)Omschrijving
oppoken rochelen: roxǝlǝ (Eksel) Het vuur oppoken. [N 29, 8a; OB 2, 2b; monogr.] II-1
oprecht oprecht: oprecht (Eksel) alles bedoelend zoals gezegd wordt, welmenend [rechtzinnig, oprecht] [N 85 (1981)] III-1-4
oprispen buiken: bèùke (Eksel), neerrupselen: neerreupselen (Eksel), oprupselen: opruupselen (Eksel), rupselen: reupselen (Eksel) oprispen [ZND 05 (1924)] || oprispen, een boertje laten [beuke, bulke, opgeure, opbotte] [N 10a (1961)] || oprisping hebben gepaard gaande met een zure smaak in de mond [opzuure] [N 10 (1961)] III-1-2
oprit ramp-op: ramp-op (Eksel) een hellend oplopende weg om op een dijk, een brug enz. te kunnen komen (april, opweg, opril, oprit, stoep, aprel) [N 90 (1982)] III-3-1
opruimen oprommelen: oprommelen (Eksel) Opruimen (opruimen, oprommelen, klarantie maken, ontdoen) [N 79 (1979)] III-2-1
opscheppen stoefen: stoeffen (Eksel, ... ), stŭfən (Eksel, ... ) pochen (zich op iets beroemen) [ZND B1 (1940sq)] || zich op iets beroemen, hoog van iets opgeven, groot spreken [blozen, blazen, schochten, stoefen, mensen, zwetsen] [N 85 (1981)] III-1-4, III-3-1
opschepper hoogsnuit: hoe-w-egsnöet (Eksel), stoefblaas: stoefbloos (Eksel) opscheppende taal [blaai, paf, ambras, stoef] [N 85 (1981)] || zich heel wat inbeeldend, een te hoge mening van zich zelf hebben [veel kak hebben, veil hebben, ophangen, veel gasconnades veil hebben] [N 85 (1981)] III-1-4, III-3-1
opschuiven opschuiven: opschuiven (Eksel), opzij gaan: opzij goan (Eksel), opzij schuiven: op(zij)schuiven (Eksel), opzij schuiven (Eksel), plek maken: plak maaken (Eksel) Opschuiven: in een zijwaartse richting schuiven om plaats te maken (opschikken, schavielen, opschuiven). [N 84 (1981)] || Opschuiven: in zijwaartse richting schuiven (opschikken, schavielen, opschuiven, opzij gaan) [N 108 (2001)] III-1-2
opspelen opspelen: opspelen (Eksel) zeer boos uitvallen [sjamfoeteren, opspelen] [N 85 (1981)] III-1-4
opsteken van de schoven opsteken: ǫpstē̜.kǝ (Eksel) Het op de oogstkar laden van de gedroogde schoven. Dit gebeurt door twee personen, de één, de opsteker (zie het lemma ''opsteker'', 5.1.4) steekt de schoven met een oogstgaffel van het hok naar de kar omhoog, waar de ander, de tasser (zie het lemma ''tasser op de wagen'', 5.1.5) de schoven aanneemt en in lagen (zie het lemma ''laag schoven op de wagen'', 5.1.7) op de oogstkar tast. Vergelijk ook het lemma ''hooi opladen'' (5.1.5) in aflevering I.3.' [JG 1a, 1b, 2c; monogr.] I-4