18989 |
slimmerik |
bijdehante, een -:
bijdehandte (L353p Eksel),
slimmerik:
slummerik (L353p Eksel)
|
een vindingrijk persoon [fijnaard, finard] [N 85 (1981)] || vindingrijk in het bedenken van hulpmiddelen, in het raden etc.; [slim, ont, vossebillen gegeten hebbend] [N 85 (1981)]
III-1-4
|
25072 |
slinken, minder worden |
krimpen:
krumpen (L353p Eksel),
slinken:
slinken (L353p Eksel)
|
minder worden [lamen, lammen, verstillen afreezen] [N 91 (1982)] || minder worden in massa en omvang [slonken, slinken, zakken, slappen] [N 91 (1982)]
III-4-4
|
18969 |
slinkse streken |
filous:
fejoes (L353p Eksel)
|
oneerlijk, achterbakse slinkse streken [linken, slenters, slingers, slenders, list, draaiers] [N 85 (1981)]
III-1-4
|
18228 |
slip |
slip:
himsslup (L353p Eksel),
slip (L353p Eksel),
slup (L353p Eksel, ...
L353p Eksel,
L353p Eksel,
L353p Eksel),
vaan:
voaën (L353p Eksel)
|
afhangend eind van een kledingstuk [slip, klamp] [N 86 (1981)] || Afhangend einde van een kledingstuk [slip, klamp] [N 114 (2002)] || hemdslip, pand van een hemd [slup, slipruiter, geer, vaan, lesj, hemsjlup] [N 25 (1964)]
III-1-3
|
18270 |
slipjas |
pitteleer (<fr.):
piettelèèr (L353p Eksel),
pietteléér (L353p Eksel)
|
jacquetjas, zwarte jas met lange achterpanden [pitteleer, pieteloer, slipjas, frak, batsesleeger, billentikker, klaovert, steekert] [N 23 (1964)]
III-1-3
|
18538 |
slipjas: spotnamen |
kontenklatser:
konteklatser (L353p Eksel, ...
L353p Eksel)
|
jacquetjas, zwarte jas met lange achterpanden [pitteleer, pieteloer, slipjas, frak, batsesleeger, billentikker, klaovert, steekert] [N 23 (1964)]
III-1-3
|
18299 |
slobkous |
galocheschoen (<fr.):
galossun (L353p Eksel)
|
voetbekleedsel zonder zool, dat over de schoenen (en enkels) wordt gedragen [slopkous, soepjee] [N 24 (1964)]
III-1-3
|
17948 |
sloffen |
klossen:
klossen (L353p Eksel),
schroevelen:
schroefelen (L353p Eksel),
sloffen:
sloffen (L353p Eksel, ...
L353p Eksel),
slòffen (L353p Eksel),
stroffen:
stroffen (L353p Eksel),
stròffen (L353p Eksel)
|
sloffen: Zodanig lopen dat de zool over de grond schuift (sloffen, slerven, klossen). [N 84 (1981)] || Zodanig lopen dat de zool over de grond schuift (sloffen, klossen, sjroevelen, sjroeffelen) [N 108 (2001)]
III-1-2
|
20501 |
slok |
klats:
klats (L353p Eksel)
|
teug; Hoe noemt U: De hoeveelheid drank of vloeistof die men in een keer in de mond neemt en doorslikt (teug, slok, zjats) [N 80 (1980)]
III-2-3
|
17695 |
slokdarm |
krop:
krop (L353p Eksel),
slikdarm:
slikdèrrem (L353p Eksel),
slokdarm:
slokdèèrém (L353p Eksel)
|
slokdarm [krop, gorgel] [N 10 (1961)]
III-1-1
|