22850 |
vissen add. |
visjes vangen:
viskes vangen (L353p Eksel)
|
Vissen vangen.
III-3-2
|
22414 |
vissnoer |
lijn:
lijn (L353p Eksel),
visdraad:
visdro.əd (L353p Eksel),
vishaak:
vishook (L353p Eksel)
|
een touw met een of meer haken om vis te vangen [snoer, lijn] [N 112 (2006)] || Een touw met een of meer haken om vis te vangen [snoer, lijn]. [N 88 (1982)]
III-3-2
|
22417 |
visvangst |
vangst:
vangst (L353p Eksel, ...
L353p Eksel),
vaŋst (L353p Eksel)
|
alles wat men vangt bij het vissen [vangst, rafel] [N 112 (2006)] || Alles wat men vangt bij het vissen [vangst, rafel]. [N 88 (1982)]
III-3-2
|
20727 |
vlaai |
vlaai:
vloaj (L353p Eksel)
|
Vla, bekend cirkelvormig gebak met vulling (vlaoj, flaaj, tabbeschaas?) [N 16 (1962)]
III-2-3
|
20730 |
vlaai met deegdeksel |
toegedekte vlaai:
towgedèkte vloaj (L353p Eksel)
|
Vla met deksel van deeg (dekselvlaoj, slof, toeslaag?) [N 16 (1962)]
III-2-3
|
20731 |
vlaai met reepjes deeg |
vlaai met vulope:
Korte -uu-.
vloaj mit vuulopekes (L353p Eksel)
|
Vla waarover kruislings reepjes van deeg zijn gelegd (lödderkesvlaa?) [N 16 (1962)]
III-2-3
|
20729 |
vlaaienvulling |
spijs:
spijs (L353p Eksel)
|
Vruchtenmoes dat op de vla gesmeerd wordt (spijs?) [N 16 (1962)]
III-2-3
|
19602 |
vlaaischotel |
vlaaischotel:
vloaj schoəttel (L353p Eksel)
|
schaal, plat, om een vlaai op te dienen [flaaischottel] [N 07 (1961)]
III-2-1
|
21424 |
vlaams |
vlaams:
hij kan vlaamsch spreken (L353p Eksel),
vlaomsch (L353p Eksel)
|
Hij kan Vlaams (Diets, Duuts) praten. [ZND 08 (1925)] || vlaams [ZND 23 (1937)]
III-3-1
|
24266 |
vlaamse gaai |
ekster:
iekster (L353p Eksel, ...
L353p Eksel),
of: h-loos hikster?
iekster (L353p Eksel, ...
L353p Eksel)
|
gaai || gaai (34 blauwe veertjes in vleugel; kan veertjes opzetten; hele jaar in bossen; soms in troepjes op trek; echte schreeuwlelijk; ook tam te maken [N 09 (1961)] || vlaamse gaai [ZND 01 (1922)] || vlaamse gaai (meerkol) [ZND 34 (1940)]
III-4-1
|