23237 |
pastoor |
pastoor (<lat.):
m
de pastoer (L419p Elen)
|
Pastoor. [ZND 14 (1926)]
III-3-3
|
33562 |
peen, wortel |
poten:
poete (L419p Elen),
stoppelmoren:
mn de gele peen, voederplant
stoppelmoere (L419p Elen),
wilde moren:
mn de gele peen, voederplant
wil moere (L419p Elen)
|
I-7
|
20414 |
peetoom |
peter:
pieter (L419p Elen)
|
peter (doopvader) [ZND 05 (1924)]
III-2-2
|
20415 |
peettante |
paat:
paat (L419p Elen)
|
meter (doopmoeder) [ZND 05 (1924)]
III-2-2
|
34116 |
penis van de stier |
schacht:
šaxt (L419p Elen)
|
Mannelijk geslachtsorgaan. [JG 1a, 1b]
I-11
|
34103 |
pens |
pens:
pɛns (L419p Elen)
|
De eerste afdeling van de maag van de koe waarin het voedsel geweekt wordt. Een koe heeft vier magen: de pens, de netmaag, de boekpens en de lebmaag. In de "Amsterdamse" vragenlijst nr. 9 werd via de vragen 11a, 11b, 11c en 11d naar de dialectbenamingen gevraagd voor deze vier magen. Exact werd gevraagd naar de benamingen voor pens, netmaag, boekpens en lebmaag. In de "Nijmeegse" vragenlijst nr. 28 werd ook gevraagd naar de dialectbenamingen voor de vier magen. Maar hier werden de vragen wat vager gesteld. De pens wordt omschreven (vr. 80) als de "maag waarin het voedsel het eerst komt", de netmaag als de "langwerpige maag" (vr. 81), de boekpens als "de maag die van binnen vol vliezen zit" (vr. 82) en de lebmaag als "de maag met heel grove uitsteeksels aan de binnenkant" (vr. 84). Door deze vage vraagstelling sluipt onzekerheid door in de antwoorden van de "Nijmeegse" respondenten: termen worden nogal eens door elkaar gehaald voor de diverse magen. Zo goed mogelijk is in dit lemma en de volgende drie lemmata geprobeerd de juiste benaming bij het juiste begrip onder te brengen. In wbd afl. 3 (Het rund) blz. 364 wordt het vermoeden geuit dat we hier eerder met een cultuurbegrip te maken hebben dan met een onder de mensen (nog) levende werkelijkheid en dat voornoemde vierdeling ook niet meer echt levend is bij de huisslachter. Dit vermoeden zou ook op de "Limburgse" antwoorden van toepassing kunnen zijn. [N 28, 80; A 9, 11a; L 48, 15]
I-11
|
22781 |
persoon die alles kwijt is |
verliezer:
ene verleezer (L419p Elen)
|
Hoe heet iemand die alles bij het spel (bijvoorbeeld bij het knikkeren) heeft verloren? [ZND 29 (1938)]
III-3-2
|
33568 |
peterselie |
peterselie:
petərsē.li (L419p Elen)
|
[Goossens 1b (1960)]
I-7
|
33508 |
peul, dop (znw) |
schaal:
šāl (L419p Elen)
|
[Goossens 1b (1960)]
I-7
|