18394 |
schoensmeer |
wiks:
wiks (L419p Elen, ...
L419p Elen)
|
schoensmeer (blink) [ZND 01 (1922)], [ZND 01 (1922)]
III-1-3, III-2-1
|
19919 |
schoffel |
schoffel:
šofǝl (L419p Elen)
|
Gereedschap om onkruid af te snijden en om de grond los te maken. Het bestaat uit een soort mes dat met behulp van een lange steel door de grond geschoven wordt. [N 18, 18a en 48; JG 1a, 1b; A 47, 11a; monogr.; add. uit N 15, 6; N 18, 4 en 50; GV, K7]
I-5
|
33302 |
schoffelen, wieden met de schoffel |
schoffelen:
šofǝlǝ(n) (L419p Elen)
|
Met een schoffel de bovengrond tussen de plant(rijen) van een gewas zodanig bewerken dat de korstige bovenlaag verkruimeld en het onkruid afgestoken wordt. Het woord schoffelen kan niet alleen in absolute zin gebruikt worden, maar laat zich ook verbinden met een object. Dat kan de te bewerken grond zijn (akker, tuin, enz.) maar ook het te verzorgen gewas dat op die grond staat (bijv. de bieten), en ook het onkruid. [N 15, 6; JG 1a, 1b; monogr.; add. uit A 47, 11a]
I-5
|
33782 |
schoft |
schocht:
šǫxt (L419p Elen)
|
Het benige uitsteeksel dat de hals van de rug scheidt, het hoogste punt van de ruggegraat. Zie afbeelding 2.17. [JG 1a, 1b; N 8, 14, 32.1 en 32.2]
I-9
|
33977 |
schoftzadel |
zadel:
zāl (L419p Elen)
|
Het zadel dat een tussen berries ingespannen paard op de schoft draagt. [JG 1a, 1b; N 13, 64a; monogr.]
I-10
|
22371 |
schommel |
rijschokkel:
rɛXsjòkəl (L419p Elen),
ən rēšoëkèl (L419p Elen),
laatste g zoals in garcon
règsjoegel (L419p Elen),
schokkel:
schŏgel (L419p Elen),
sjokkel (L419p Elen),
ən sjòkəl (L419p Elen),
ən sXokəl (L419p Elen),
/
sjoggel (L419p Elen),
Sjokkel (L419p Elen),
sjokkel (L419p Elen)
|
Lievelingsspel 2. [SND (2006)] || schommel [SND (2006)] || Schommel. [ZND 14 (1926)]
III-3-2
|
22372 |
schommelen |
schokkelen:
sjoggelen (L419p Elen),
Sjokkellen (L419p Elen)
|
Lievelingsspel 1. [SND (2006)]
III-3-2
|
21277 |
school |
school:
kinjer zeen noa de sjoel (L419p Elen)
|
de kinderen zijn naar school [ZND 42 (1943)]
III-3-1
|
33422 |
schop, afdak voor landbouwgereedschappen |
afdak:
āfdāk (L419p Elen),
schop:
šop (L419p Elen),
šǫp (L419p Elen)
|
Het gedeelte van de boerderij-gebouwen waarin het los gereedschap, de karren, wagens en werktuigen worden opgeslagen. Soms stond deze bergplaats op zichzelf, maar doorgaans was ze tegen de schuur aangebouwd en bestond ze uit een groot afdak, zonder muren. Scherf is een contaminatie van ''schelf(t)'' en ''scherm''. Schaldij is eigenlijk "binnenplaats". Zie ook de plattegronden bij paragraaf 1.2. [N 5A, 73c en 80a; N 5, 105a, 106 en 107; JG 1a, 1b, 1c, 2a, 2b en 2c; L 1a-m; L B1, 179; L 6, 56 en 57; L 12, 1; L 19a, 11; Gwn 4, 1; S 1 en 50; monogr.]
I-6
|
17961 |
schoppen |
stampen:
wegstampen (L419p Elen)
|
stampen: hoe zegt ge als ge iets met een voetbeweging verwijdert b.v. een hond weg... [ZND 42 (1943)]
III-1-2
|