22779 |
tijdverdrijf: liefhebberij, amusatie |
liefhebberij:
leefhöbberi-j (L419p Elen)
|
Duivenhouden is een ... (iets dat gedaan wordt om de tijd te korten). [ZND 28 (1938)]
III-3-2
|
24255 |
tochtig |
rits:
rēts (L419p Elen),
tochtig:
tø̜xtex (L419p Elen)
|
Geslachtsdrift vertonend, gezegd van de koe. [N 3A, 29; N C, 4a; JG 1a, 1b; Gwn V, 3; monogr.; add. uit N 3A, 21; N 3A, 9b] || Geslachtsdrift vertonend, gezegd van het vrouwelijk schaap. [N 19, 70a; N C, 4b; JG 1a, 1b, 1c, 2c; monogr.]
I-11, I-12
|
33594 |
tomaat |
tomaat:
təmatən (L419p Elen)
|
tomaten (pl) [Goossens 1b (1960)]
I-7
|
24256 |
torenvalk |
torenvalk:
toerevalk (L419p Elen)
|
torenvalk
III-4-1
|
22025 |
tortelduif |
tortelduif:
torteldoef (L419p Elen)
|
tortelduif
III-4-1
|
23159 |
touwtjespringen |
koordjespringen:
koordje springen (L419p Elen),
/
kuerdje springen (L419p Elen),
kuertje springen (L419p Elen)
|
koord springen [SND (2006)] || Lievelingsspel 3. [SND (2006)] || touwtje springen [SND (2006)]
III-3-2
|
19292 |
treiteren |
kwellen:
kwellen (L419p Elen, ...
L419p Elen),
nijpen:
néipen (L419p Elen, ...
L419p Elen),
pesten:
emes pesten (L419p Elen),
pitsen:
pitsen (L419p Elen, ...
L419p Elen),
treiteren:
emes traeteren (L419p Elen)
|
Iemand kwellen, plagen (geef gelijkbetekenende woorden op). [ZND 29 (1938)] || kwellen [ZND 01 (1922)], [ZND 01 (1922)]
III-1-4
|
33955 |
trekhaken, -ogen |
ogen:
ǫu̯.gǝn (L419p Elen)
|
IJzeren haken of ogen die aan de voorkant van het haam aan de haamijzers of treiten bevestigd zijn, op elke haamspaan een. Aan die haken of ogen worden de strengen bevestigd waarmee het paard trekt. Er zijn hamen met ogen, dan hebben de strengen aan het uiteinde haken, heeft het haam daarentegen haken, dan zijn de strengen aan het uiteinde van ogen voorzien. [JG 1a, 1b, 2b; N 13, 6a en 6b; N 36, 12]
I-10
|
22743 |
trekharmonica |
monica:
monica (L419p Elen)
|
Harmonica. [ZND 01 (1922)]
III-3-2
|
34589 |
trekschei |
schei:
šęi̯ (L419p Elen)
|
De eerste van de verbindingscheien tussen de berries. Aan de uitstekende delen schei werden vaak de trekkettingen of de strengen vastgemaakt met behulp van platte, gebogen ijzers. Zie ook het lemma uitstekende delen van de trekschei en in WLD I.10, het lemma strengen. Zowel het feit dat er opgaven in het meervoud voorkomen als de opmerking van de correspondent uit Q 111 wijzen erop dat ook de tweede schei als trekschei gebruikt wordt: "het vastmaken van de strengen is hier gebruikelijk aan het tweede balkje indien licht geladen, anders aan het eerste balkje". Opmerking bij de kaart: er zijn vier benamingen die op het eerste zicht samenstellingen zijn van de plaatselijke benaming voor "streng" (hacht, kling, klink en trek). De verspreiding van "trekschei" stemt echter hoegenaamd niet overeen met de verspreiding van trek voor "streng", wat doet besluiten dat het hier om een samenstelling met een deverbativum van het werkwoord trekken gaat (vgl. hiervoor kaart 16 van wld I.10). [N 17, 25a; N G, 58b; JG 1a; JG 1b]
I-13
|