33801 |
haarkrans |
haarband:
ǭrba.nt (L419p Elen)
|
Deel van de paardevoet waar de hoef aan het vlees vastzit. Elke hoef heeft een haarkrans of kroonrand tussen de hoef en de koot. Deze haarkrans mag niet geschoren worden, omdat de daar aanwezige haren tot bescherming van de uiterst gevoelige kroonrand dienen. [JG 1a, 1b; N 8, 32.7, 32.8, 32.15 en 32.16]
I-9
|
32888 |
haarspit |
haarbol:
hārb˙ǫl (L419p Elen)
|
Het haarspit is het draagbare aambeeldje waarop de zeis wordt gehaard. Het bestaat uit een ijzeren pin met een verstaalde enigszins bolle kop, die doorgaans vierkant van omtrek is en tot buiten de pin uitsteekt. Het haarspit kan in de grond worden gestoken (in het veld), of in een haarblok (op de boerderij). Om te verhinderen dat het haarblok te ver in de grond of het haarblok wordt gedreven, heeft men aan het haarspit, enkele centimeters onder de kop, een extra onderdeel vastgemaakt; dit kan bestaan uit enkele ringetjes, meestal twee of vier, een rond of vierkant plaatje, of uit twee dwarspinnetjes (spieën, die doorgaans van hout zijn). Als men het haarspit in de grond steekt, legt men vaak twee blokjes, plankjes of stenen onder de ringetjes of de spieën. De door de informanten opgegeven benamingen voor dit onderdeel van het haarspit staan achteraan in dit lemma. Zie afbeelding 7b, nummer 2. [N 18, 87, JG 1a, 1b, 1d, 2a, 2c; A 4, 28e; L 20, 28e; add. uit N 14, 131; N 18, 68f, 85 en 87; A 23, 16; Lu 1, 16; monogr.]
I-3
|
22348 |
haasje-over |
bokspringen:
/
bok springen (L419p Elen),
Bókspringen (L419p Elen)
|
/ [SND (2006)] || bok springen [SND (2006)]
III-3-2
|
22988 |
haasje-over add.: bokkensprong (zn.) |
bokkensprong (zn.):
/
bokkensprong (L419p Elen)
|
bok springen [SND (2006)]
III-3-2
|
18994 |
haastig |
haastig:
höstig (L419p Elen)
|
haastig [ZND 01 (1922)]
III-1-4
|
24319 |
hagedis |
hevis:
ook in ZND 01u, 168
hêvis (L419p Elen)
|
hagedis, muurhagedis [ZND 01 (1922)]
III-4-2
|
25144 |
hagelen |
hagelen:
hagelen (L419p Elen)
|
hagelen [ZND 01 (1922)]
III-4-4
|
25145 |
hagelsteen, hagelkorrel |
hagelsteen:
hagelstein (L419p Elen)
|
hagelsteen [ZND 01 (1922)]
III-4-4
|
25221 |
hagelx |
hagel:
hagel (L419p Elen)
|
hagel [ZND 01 (1922)]
III-4-4
|
27379 |
hak |
hak:
hak (L419p Elen, ...
L419p Elen),
hiel:
hiǝl (L419p Elen),
vers:
vięs (L419p Elen)
|
De verhoging, al of niet geheel of gedeeltelijk van leer, onder de hiel van de voet. [N 60, 233c; N 60, 126a; N 60, 169a; L 48, 28a; L 48, 28b; L 1a-m; L 1u, 82; L 5, 50; N 7, 37b; L 29, 42; monogr.] || Werktuig om de grond los te hakken, spade met een gekromd blad. Het gereedschap had een algemeen doel en diende, behalve om te wieden, ook voor andere doeleiden, zoals het schrapen (van strooisel of mest), het egaliseren van te diep uitgereden karresporen, het aanhogen van aardappelen (vergelijk het lemma Aanaardhak), enz. Deze nevendoeleinden zijn hier en daar in de benamingen terug te vinden. [N 11, 88; N 12, 45; N 15, 4 en 6a; N 18, 37, 40 en 41; JG 1a, 1b, 1c, 2c; L 42, 40; monogr.]
I-5, II-10
|