34435 |
schapenboer |
schaapsboer:
šōbzbō.r (L363p Ellikom)
|
Landbouwer wiens voornaamste bedrijfstak de schapenkweek is. [JG 1a, 1b]
I-12
|
34494 |
scharrelen |
scharren:
šarǝn (L363p Ellikom)
|
De kippen dabben en scharren in de grond om wormen, insecten en dergelijke te vinden. [N 19, 61a; L 33, 20; monogr.]
I-12
|
34115 |
schede van de koe |
vazel:
vā.zǝl (L363p Ellikom)
|
Uitwendig geslachtsorgaan van de koe. [N C, 13; JG 1a, 1b; A 48A, 47b; monogr.]
I-11
|
17730 |
scheel |
scheel (bn.):
šēl (L363p Ellikom)
|
scheel [ZND m]
III-1-1
|
17774 |
scheen |
scheen:
šēn (L363p Ellikom)
|
scheen [ZND m]
III-1-1
|
34587 |
schei |
schei:
š˙ęi̯ (L363p Ellikom),
scheien:
šęi̯.ǝ (L363p Ellikom)
|
Elk van de houten balkjes die de berries verbinden en scheiden en zo de berries evenwijdig houden. Deze balkjes worden door openingen in de berries gestoken en door middel van spieën stevig vastgezet. Het aantal scheien van een kar is afhankelijk van de lengte van de berries. Een hoogkar heeft bijgevolg meer scheien dan een stortkar. [N 17, 24 + 40; N 8, 106; N G, 56e + 58a; JG 1a, JG 1b; monogr]
I-13
|
34635 |
scheienkruiwagen |
scheienkruikar:
šęi̯.ǝkrui̯kǝr (L363p Ellikom)
|
De scheienkruiwagen is volgens Theuwissen (1969), pag. 71 een typisch Limburgs kruiwagentype. "Het bodemvlak bestaat uit een aantal dwarslatten, meestal zes, zonder bedekking met planken. Het hoofdbord heeft vijf of zes scheien tussen de bovenrand en de achterste dwarslat van de bodem; ook het hoofdbord heeft geen planken bedekking." Men treft dit type aan in het noorden van Belgisch Limburg en het Maasland. [N G, 51 + 52f; N 18, 97a-b; L 16, 19b; A 42, 15; monogr.]
I-13
|
19070 |
schelden, schimpen |
schampen:
sjampe (L363p Ellikom),
schelden:
Samenst. sjelmechtig, sjelmeri-j
sjelle (L363p Ellikom),
sjamfoeteren:
fr. Jean foutre
sjamfoetere (L363p Ellikom)
|
opspelen, uitschelden || schelden, uitschieten in || schimpen
III-1-4
|
18952 |
schelm |
schelm:
Det hauw mich dèè sjelm fi-jn gelapt
sjelm (L363p Ellikom)
|
slimme guit
III-1-4
|
20510 |
schenkel |
hak:
hák (L363p Ellikom),
ijsbeen:
ī.zbeͅi.n (L363p Ellikom),
schonkenheesje:
sjònkehiêske (L363p Ellikom)
|
schenkel [Goossens 1b (1960)] || schenkelhieltje van de ham
III-2-3
|