20597 |
desemen |
desemen:
deiseme (L363p Ellikom)
|
zuurdeeg in het broodbeslag doen
III-2-3
|
19167 |
deugniet |
balenger:
cf. VD s.v. "belhamel"3. baldadige jongen, deugniet
bellenger (L363p Ellikom),
een verbasterd woord voor belhamel det dèè belhenger nûw ins alti-jd ri-jzing en ònvrèè moot stuke
belhenger (L363p Ellikom),
deugeniet:
Det menneke zitsj vol dègenetestriêke(deugenieterijen) Dû, klein dègeneetsje desde bös (schertsend)
dègeneet (L363p Ellikom),
meester jan:
meisterjan (L363p Ellikom),
meester lap:
meisterlap (L363p Ellikom),
ondeugd:
fig Pak dich weg, stèk òndèèg deste bös
òndèègd (L363p Ellikom),
onnut:
ònnöt (L363p Ellikom),
onnutterik:
Waat hèèt mich dèèn ònnötterik weer gedoan
ònnötterik (L363p Ellikom),
prengel:
prengel (L363p Ellikom),
schelm:
sjelm (L363p Ellikom),
Samenst. sjelechtig, sjemeri-j
sjelm (L363p Ellikom),
stouterik:
stuiterik (L363p Ellikom),
strop:
hier hoort men ook de uitspr. strop
stròp (L363p Ellikom),
vlegeltje:
vliêgelke (L363p Ellikom)
|
belhamel || deugniet || deugniet, dief || deugniet, stout persoon || een kwajongen || gezegd van niet brave kinderen || lomperd, vlegel || stouterik, deugniet
III-1-4
|
19684 |
deur |
deur:
De köns hèèr gemekkelik ònder ein diêr duurtrèkke: zo mager is ze
diêr (L363p Ellikom)
|
deur
III-2-1
|
21310 |
dief |
dief:
dēf (L363p Ellikom)
|
dief [ZND m]
III-3-1
|
32690 |
diep |
diep:
dēp (L363p Ellikom)
|
In dit lemma worden de plaatselijke varianten gegeven van het woord diep, voorzover dat - evenals de termen voor het tegengestelde begrip (zie het lemma ondiep) - gebruikt wordt of kan worden in verbinding met een werkwoord voor "ploegen". Voor het begrip "diep ploegen (vóór het zaaien)" kent men in bepaalde streken een speciale term waarin het woord diep niet voorkomt. Daarvoor zie men het volgende lemma [JG 1a + 1b; N 11, 39 + 42b + 46; N 11A, 107a + 108a; L 23, 8a; A 20, 1b; A 27, 24b; monogr.]
I-1
|
31706 |
dissel |
dissel:
disǝl (L363p Ellikom),
distel:
destǝl (L363p Ellikom)
|
Een (korte of lange) boom of balk die aan het voorste asblok van de driewielige kar, de boomwagen of de wagen bevestigd is. De bespanning van de paarden wordt aan deze balk bevestigd. Naargelang de lengte onderscheidt men de korte of kromme dissel (meestal te vinden bij de driewielige kar en de boomwagen), waaraan ten hoogste twee paarden ingespannen konden worden en de lange dissel (meestal te vinden bij de wagen), waaraan twee of meer paarden ingespannen konden worden. De woordtypen die via een attribuut één van deze twee disseltypen aanduiden zijn samengebracht op het einde van het lemma. [N 17, 44a + 50b; N G, 70i-j; JG 1b; JG 1c; JG 1d; JG 2b; A 27, 19 + 21 + 22a; Lu 5, 19 + 21 + 22a; Wi 15; R 3, 93; L 33, 32; monogr.]
I-13
|
32860 |
distel |
distelen:
destǝlǝ(n) (L363p Ellikom)
|
De distel (velddistel of akkerdistel, Cirsium arvense) is een hardnekkig onkruid dat zowel in de wei als in de akker bestreden moet worden. De plant heeft sterke, tot diep in de grond vertakte wortels, lange, tot 150 cm hoge stengels die, evenals de lancetvormige bladen, met stekels bezet zijn; de bloemen zijn rood-lila van kleur. De velddistel moet niet verward worden met de melkdistel (Sonchus oleraceus) die wordt geplukt, en soms gekweekt, als konijnevoer. Deze plant zal behandeld worden in de aflevering over het kleinvee. Hier worden eerst de enkelvoudsvormen gegeven: de antwoorden op de vraag naar de naam van de plant. Vervolgens worden ook de meervoudsvormen vermeld; in de woordenschat van de boer zal het begrip immers voornamelijk in het meervoud voorkomen: "die wei staat vol met distels", "distels uitsteken", enz. Zie afbeelding 2. [voor de opgaven in enkelvoud: N 92, 100; L 1 a-m; L 23, 12a; voor de opgaven in meervoud: JG 1b]
I-3
|
18799 |
domme man |
limpes:
himpus (L363p Ellikom),
Wellicht heeft het te maken met lòmp
limpus (L363p Ellikom)
|
dommerik
III-1-4
|
24310 |
donderbeestje |
donderbeestje:
dònnerbiêsje (L363p Ellikom)
|
donderbeestje
III-4-2
|