18218 |
ophanger |
lintje:
lintje (L363p Ellikom)
|
Lintje. Hoe heet het lintje of snoer om een jas op te hangen? [ZND 37 (1941)]
III-1-3
|
32928 |
opper |
heukel:
hī.kǝl (L363p Ellikom)
|
De grootste soort hooihoop in het veld. [N 14, 112 en 111 add.; JG 1a, 1b, 2c; A 10, 20; A 16, 3b; A 42, 20b; L 38, 38b; monogr.]
I-3
|
19321 |
opscheppen |
blagueren (< fr.):
(vgl. A.N. brageren is pronken) di-j is nûw ins alti-jd aan ¯t blagère iêver hèèr hûs, hèèr kleijer, hèèr keiner ...
blagère (L363p Ellikom),
bronken:
De moos ze ins zeen brònke möt hère nûwe mantel
brònke (L363p Ellikom)
|
pochen, opscheppen || pronken, opscheppen
III-1-4
|
19322 |
opschepper |
blaas:
is mich det ein dikke bloas
bloas (L363p Ellikom),
blagueur (fr.):
Syn. bluffer of blufkònt
blageur (L363p Ellikom),
bluffer:
bluffer (L363p Ellikom),
blufkont:
blufkont (L363p Ellikom),
jan-mijn-kloten:
eine jan-mi-jn-klute (L363p Ellikom),
kale jakker:
ki-jk mich dèè kale jakker(d) ins iêver de stroat paradère es want hèè hiêl Bree aan zi-jn kònt hèèt hange
kale jakker (L363p Ellikom),
kale kus-mijn-kloten:
eine kale kis-mi-jn-klute (L363p Ellikom),
stoefer:
Verklw. stoeferke
stoefer (L363p Ellikom)
|
dwaas, opschepper || een verwaande aansteller || grootspreker || opschepper || opschepper, die daartoe eigenlijk geen reden heeft
III-1-4
|
33078 |
opsteken van de schoven |
opsteken:
ǫpstē̜.kǝ (L363p Ellikom)
|
Het op de oogstkar laden van de gedroogde schoven. Dit gebeurt door twee personen, de één, de opsteker (zie het lemma ''opsteker'', 5.1.4) steekt de schoven met een oogstgaffel van het hok naar de kar omhoog, waar de ander, de tasser (zie het lemma ''tasser op de wagen'', 5.1.5) de schoven aanneemt en in lagen (zie het lemma ''laag schoven op de wagen'', 5.1.7) op de oogstkar tast. Vergelijk ook het lemma ''hooi opladen'' (5.1.5) in aflevering I.3.' [JG 1a, 1b, 2c; monogr.]
I-4
|
34000 |
optuigen |
aandoen:
ā.ndō.n (L363p Ellikom)
|
Een trekpaard van het nodige trektuig voorzien. Men zet het hoofdstel op het hoofd van het paard, plaatst het haam om zijn nek, legt het schoftzadel op zijn rug en doet het achterhaam aan. Tenslotte gespt men de verschillende delen aan elkaar. [JG 1b; N 8, 97a; monogr.]
I-10
|
20201 |
opvoeden, grootbrengen |
opbrengen:
opbrènge (L363p Ellikom),
opleiden:
opleije (L363p Ellikom),
optrekken:
een volkser gezegde voor opleije
optrèkke (L363p Ellikom)
|
opvoeden || opvoeden, grootbrengen
III-2-2
|
20207 |
opvoeding |
opvoeding:
opvojing (L363p Ellikom)
|
opvoeding
III-2-2
|
19037 |
opzettelijk |
expres:
ekspres (L363p Ellikom),
De höbs det espres neet gezagt
espres (L363p Ellikom)
|
moedwillig, opzettelijk || moedwillig,opzettelijk
III-1-4
|
34053 |
os |
os:
ǫs (L363p Ellikom)
|
Gesneden mannelijk rund [N 3A, 19; JG 1a, 1b; A 3, 37; A 4, 12; L 4, 37; L 20, 12; Wi 16; monogr.]
I-11
|