e-WLD begrippen 

 
 
Filteren... plaats=Epen

Overzicht

BegripTrefwoord: dialectopgave (plaats)Omschrijving
kneuzen blutsen: blutsche (Epen), blutsjə (Epen) blutsen [SGV (1914)] || Een appel of peer oppervlakkig beschadigen zoda er een zachte plek ontstaat (blutsen, kneuzen, keuzen). [N 82 (1981)] III-2-3
knie knie: knee (Epen) knie [SGV (1914)] III-1-1
knielbankje kniebankje: knee benkske (Epen) Het knielbankje van de kerkbank. [N 96A (1989)] III-3-3
knielen knielen: kniele (Epen) Knielen, een kniebuiging maken [kniele, kneele, kneije?]. [N 96B (1989)] III-3-3
knielkussen kniekussen: knee keuse (Epen) Het knielkussen op de kerkbank. [N 96A (1989)] III-3-3
kniezen jammeren: jaomərə (Epen) een knagend verdriet hebben en zichzelf daarvoor als ongelukkig beklagen [treuren, kniezen] [N 85 (1981)] III-1-4
knijpen knijpen: knīēpə (Epen, ... ), pitsen: pitsche (Epen) Knellen: stijf drukken zodat daardoor een striem ontstaat (knellen, knijpen, duwen, wringen, klemmen). [N 84 (1981)] || Knijpen: vel of vlees met de vingers samenknijpen; drukken (nijpen, knijpen, pitsen). [N 84 (1981)] || nijpen [SGV (1914)] III-1-2
knikker huif: huuf (Epen), huuve (Epen) Balletjes van gebakken aarde, steen, marmer of glas [bolbaai, kets, kaaischeut, jibber, klits, ket, til, knipper, knot, marbol, marbel, mölmer, kaster, kasser, huuf, köls, kölster, vrenkel]. [N 88 (1982)] || knikker [SGV (1914)] III-3-2
knikkeren knippen: knippe (Epen), (= met duim en wijsvinger den knikker doen voortrollen).  knippen (Epen) benamingen in het knikkerspel [SGV (1914)] || Knikkers laten rollen [druilen, trullen, dullen, reuzelen, dreutelen]. [N 88 (1982)] III-3-2
knikkerkuiltje kuil: koel (Epen), kuiltje: kuulke (Epen) Het holletje in de grond bij t knikkeren [kuil, kuiltje, putje, O, demke]. [N 88 (1982)] III-3-2