e-WLD begrippen 

 
 
Filteren... plaats=Epen

Overzicht

BegripTrefwoord: dialectopgave (plaats)Omschrijving
schoenen (mv.) schoenen (mv.): schoon (Epen) schoenen (mv.) [SGV (1914)] III-1-3
schoenmaker schoemaker: šomęǝkǝr (Epen), schoester: šustǝr (Epen) In dit lemma zijn zowel de benamingen verwerkt voor "de persoon die schoeisel vervaardigt" als voor "de persoon die schoeisel repareert". [N 60, 216a; N 60, 231a; Wi 2; N 60, 75; monogr.] II-10
schoenmakersmes mes: mɛts (Epen) Het algemene schoenmakersmes dat voor allerlei bewerkingen wordt gebruikt. Men kent lichte en zware schoenmakersmessen. Zie afb. 2. [N 60, 173; N 60, 240b] II-10
schoft, kwart van een werkdag vierdel: vîêdəl (Epen) een vierde deel van een werkdag [schoft, schof, poos] [N 91 (1982)] III-4-4
schommel schokkel: schokkel (Epen), sjokkel (Epen) Het speeltuig bestaande uit een tussen twee neerhangende touwen bevestigde plank, waarop men door zich af te zetten heen en weer zweeft [schommel, touter, stuur, rui, boeis]. [N 88 (1982)] || schommel [SGV (1914)] III-3-2
schommelen schokkelen: sjokkele (Epen) Zich op een schommel heen en weer bewegen [ruien, touteren, sturen, knijen, koggen, boeizen, rijtakken, rijrepen, toetouteren, takkenijen, hoeierzen, beizen]. [N 88 (1982)] III-3-2
schoolhoofd hoofd: hoof (Epen) het hoofd van een lagere school [bovenmeester, bovenkoster] [N 90 (1982)] III-3-1
schoolopziener schoolopziender: schoalopzinder (Epen) schoolopziener [SGV (1914)] III-3-1
schoonzuster zwegerse: schweegersche (Epen) schoonzuster [SGV (1914)] III-2-2
schoor stijp: štip (Epen) Paal of stijl die ter ondersteuning schuin onder een constructie wordt geplaatst. [N 31, 48b; monogr] II-9