29897 |
vorstpan |
verstpan:
viǝšpan (Q207p Epen)
|
Halfronde pan waarmee de nokken en hoekkepers van het dak worden bedekt; ook de soortgelijke pan voor de afdichting van de nok of de naden van het dakschild van een rieten dak. Vorstpannen worden met spijkers op de dakruiters vastgezet en met specie aan elkaar bevestigd. In Q 77b werd niet met vorstpannen gewerkt. Men smeerde daar de nok van het dak in met cement. Het woordtype broekstuk (L 290, L 372) duidt een pan aan die de verbinding vormt tussen de vorstpannen en de pannen die over de naden van het dakschild worden gelegd. [N 32, 45b; N 32, 45c; N 4A, 34a; N 4A, 34c; N F, 8]
II-8
|
23508 |
votiefmis |
gestichte mis:
gesjtichde mees (Q207p Epen)
|
Een mis die gesticht is krachtens een gelofte, votiefmis. [N 96B (1989)]
III-3-3
|
18279 |
vouw |
vouw:
vauwe (Q207p Epen),
vouw (Q207p Epen)
|
vouw [SGV (1914)] || vouwen (mv.) [SGV (1914)]
III-1-3
|
17923 |
vouwen |
vouwen:
vauwe (Q207p Epen, ...
Q207p Epen)
|
vouwen (mv) [SGV (1914)] || vouwen (ww) [SGV (1914)]
III-1-2
|
21149 |
vrachtwagen |
vrachtwagel:
vráchwáágəl (Q207p Epen)
|
een grote auto voor goederenvervoer [vrachtwagen, camion] [N 90 (1982)]
III-3-1
|
21397 |
vragen |
vragen:
Opm. o netals Fr. woord mon.
vroge (Q207p Epen)
|
vragen [SGV (1914)]
III-3-1
|
21398 |
vreemde (man) |
vreemde man:
enne vremde maan (Q207p Epen)
|
vreemde [een ~ man] [SGV (1914)]
III-3-1
|
19341 |
vreugde |
freude (du.):
vruit (Q207p Epen),
plezier:
pləzeer (Q207p Epen)
|
een gevoel van blijdschap in het algemeen [plezier, lol, vreugd] [N 85 (1981)] || vreugde [SGV (1914)]
III-1-4
|
20294 |
vriend |
kameraad:
kamməraot (Q207p Epen),
vriend:
enge truie vrund (Q207p Epen),
vrund (Q207p Epen)
|
trouwe [een ~ vriend] [SGV (1914)] || vriend [SGV (1914)] || vriend of vriendin in het algemeen [kameraad, gespan, makker] [N 85 (1981)]
III-3-1
|
18852 |
vriendelijk |
vriendelijk:
vruntələch (Q207p Epen)
|
welgezind tegenover andere mensen, vriendelijk [gemeen, braaf] [N 85 (1981)]
III-1-4
|