e-WLD begrippen 

 
 
Filteren... dialect=Q284p plaats=Eupen

Overzicht

BegripTrefwoord: dialectopgave (plaats)Omschrijving
oprisping rups: røpš (Eupen) Hoe noemt men een oprisping? [DC 47 (1972)] III-1-2
opscheppen dik doen: deͅk dōnə (Eupen), pochen: poͅxə (Eupen), schwadronieren (du.): šwadrənēͅrə (Eupen), strunzen: štrontsə (Eupen), stuiten: šty(3)̄tə (Eupen) opscheppen || opscheppen, dik doen || pronken, opscheppen || pronken, pochen III-1-4
opschepper pocher: pøͅxər (Eupen), strunzer: štrontsər (Eupen), stuiter: šty(3)̄tər (Eupen) opschepper || pronker, opschepper III-1-4
opsteken van spoelpijpen inlegen: ɛleǝgǝ (Eupen) De spoelpijpen of de klosjes garen in de schietspoel doen. [N 39, 107] II-7
optillen heven: he.ə.və (Eupen), opheven: opheəvə (Eupen) heben, heffen [ZND m] || optillen [RND] III-1-2
optuigen zadelen: sadǝlǝ (Eupen) Een trekpaard van het nodige trektuig voorzien. Men zet het hoofdstel op het hoofd van het paard, plaatst het haam om zijn nek, legt het schoftzadel op zijn rug en doet het achterhaam aan. Tenslotte gespt men de verschillende delen aan elkaar. [JG 1b; N 8, 97a; monogr.] I-10
opvoeden, grootbrengen optrekken: oͅptreͅkə (Eupen) opvoeden III-2-2
oranjebitter oranjebitter: ōͅranjəbetərə (Eupen) Pomeranzenbitter III-2-3
os os: au̯sǝ (Eupen), øi̯s (Eupen), ǫu̯s (Eupen) Gesneden mannelijk rund [N 3A, 19; JG 1a, 1b; A 3, 37; A 4, 12; L 4, 37; L 20, 12; Wi 16; monogr.] I-11
oud, bejaard oud: aot (Eupen), out (Eupen), òt (Eupen) oud; de man is oud [ZND 05 (1924)] III-2-2