e-WLD begrippen 

 
 
Filteren... plaats=Eupen

Overzicht

Gevonden: 1837
BegripTrefwoord: dialectopgave (plaats)Omschrijving
grauwe renet rabauw: rabô (Eupen) appel met ruwe schil, renet I-7
graven graven: grave (Eupen) graven [ZND 25 (1937)] III-1-2
grijnzen giffelen: Nederrijns giffelen, ndl. gijbelen, ndd gibblen, eng. to gibe: spotten  geͅfələ (Eupen), greilachen: ook Limb., ndl. grimlachen  grīlaxə (Eupen) spottend lachen III-1-4
grijpen naar grijpen: grīpə (Eupen) greifen, grijpen [ZND m] III-1-2
grijs weefsel grijs: grīs (Eupen), wit: węt (Eupen) Wit of grijs getint weefsel. [N 39, 125a] II-7
groei was: wās (Eupen), wasdom: waxsdǫmǝ (Eupen) Opgaven voor de uitdrukking "er zit geen groei in". [L 8, 7a; monogr.] I-4
groeien gedijen: gedijen (Eupen), rijpen: rī.pǝ (Eupen), wassen: wāsǝ (Eupen) De algemene benaming voor het groter worden van het gewas. Het oude Limburgse woord is wassen; zoals de kaart laat zien, komt de term groeien onder invloed van het Nederlands echter al in bijna heel Limburg voor. Aarden betekent eigenlijk "goed groeien, goede opbrengst laten verwachten", evenals (ge)dijen en tieren in het tweede deel van het lemma. De benaming struiken betekent "een struik vormen" in de uitdrukking "het koren is al goed gestruikt" (Q 111). De opgegeven antwoorden voor "dat gewas ''gedijt'' niet" staan achter in het lemma bijeen. [RND 124; L 32, 13; L 44, 45; monogr.; add. uit A 3, 16; L 4, 16; L A2, 374] I-4
groen (kleur) groen: gry‧yn (Eupen, ... ), grø̝u̯n (Eupen), grün (Eupen, ... ) groen [ZND 01 (1922)], [ZND 35 (1941)] III-4-4
groente gemeus: gəmø͂ͅu̯s (Eupen), moes: moͅu̯s (Eupen, ... ) Gemüse; groente || groente III-2-3
grof grof: groͅf (Eupen) grof [ZND m] III-3-1