19661 |
schrobben |
schrobben:
sjroebe (Q119p Eygelshoven)
|
schrobben [DC 15 (1947)]
III-2-1
|
19536 |
schrobbezem |
schrobber:
sjrubber (Q119p Eygelshoven),
sjruuber (Q119p Eygelshoven),
schrobborstel:
boenborstel
sjroebbusjtel (Q119p Eygelshoven)
|
bezem om de vloeren mee te schrobben (boender, schrobbessem, wasser, luiwagen) [N 20 (zj)] || borstel; inventarisatie benamingen; betekenis/uitspraak [N 20 (zj)]
III-2-1
|
31753 |
schrobzaag, sleutelgatzaag |
lokzeeg:
lǭk˲zē̜ǝx (Q119p Eygelshoven),
stootzeeg:
štūǝt˲zē̜ǝx (Q119p Eygelshoven)
|
Handzaag met een smal, spits toelopend blad, die wordt gebruikt om midden in hout en langs gebogen lijnen te zagen. Soms wordt er voor het zagen van sleutelgaten een andere zaag van een vergelijkbaar type gebruikt, kleiner en met een ander handvat. Die wordt ook wel met de term ɛsleutelgatzaagɛ aangeduid. Zie ook afb. 13.' [N 53, 4-5; N G, 23c; monogr.; N 33, 330]
II-12
|
31957 |
schroevendraaier |
schroevendraaier:
šruvǝdriǝnǝr (Q119p Eygelshoven)
|
Werktuig om schroeven vast en los te draaien. Zie ook afb. 90. [N 53, 134; monogr.]
II-12
|
28356 |
schudgootbaas |
schüttelbaas:
šytǝlbǫws (Q119p Eygelshoven
[(Laura / Julia)]
[Maurits])
|
De man die verantwoordelijk is voor de bediening en het onderhoud van de schudgoot. "De schudgootmeester moet voornamelijk waken op de aansluiting van de verschillende gootelementen van een installatie die behoorlijk aaneengeschroefd moeten zijn. Daarvoor gebruikt hij een schroefsleutel waaraan hij zijn naam van "bakkensleutel" of "bakkenbouter" te danken heeft" (Defoin pag. 193). De schudgootbaas had in de Nederlandse mijnen dezelfde functie als de voorman. Het woordtype "posthouwer" (Q 35, Q 112a) duidt daar dan ook op. Zie ook de lemmata Voorman, Ploegbaas en Toewijzen. [N 95, 158; monogr.; Vwo 78; Vwo 79; Vwo 82; Vwo 237]
II-5
|
19565 |
schuier |
borstel:
busjtel (Q119p Eygelshoven)
|
stofborstel om stof uit kleren, stoelbekleding, gordijnen, enz. te verwijderen [DC 15 (1947)]
III-2-1
|
19555 |
schuimspaan |
schuimlepel:
sjuumleëpel (Q119p Eygelshoven),
sjümleäpel (Q119p Eygelshoven)
|
schuimspaan, schuimlepel [N 20 (zj)]
III-2-1
|
21370 |
schuld |
schuld:
sjoot (Q119p Eygelshoven)
|
Geldschuld, schuld die men nog moet betalen [N 21 (1963)]
III-3-1
|
32221 |
schulpboor |
bussenavegaar:
bøsǝ-avǝgār (Q119p Eygelshoven)
|
De grootste tapse avegaar die de wagenmaker bezit. Met dit werktuig maakt hij de voorgeboorde opening in de naaf van het wiel wijder en tapsvormig zodat daar vervolgens de naafbus in kan worden geslagen. Zie ook afb. 193. De schulpboor is doorgaans voorzien van een verwisselbare houten kruk. Door de grootte van het werktuig wordt het meestal door twee personen gehanteerd. Er werd dan een extra draaiboom aan de kruk bevestigd. Vgl. het volgende lemma. Zie ook het lemma ɛtapse avegaarɛ in de paragraaf over de werktuigen van de timmerman.' [N G, 32c; monogr.]
II-12
|
31769 |
schulpzaag |
schulpzeeg:
šølǝp˲zē̜ǝx (Q119p Eygelshoven)
|
Grote spanzaag, 0.80 tot 1.20 m lang, waarmee hout in de lengterichting van de houtvezels doorgezaagd kan worden. Het doorgaans draaibare blad van de zaag wordt in tegenstelling tot de spanzaag met behulp van een knop en een handvat vastgezet. De schulpzaag wordt door verschillende houtbewerkende beroepen gebruikt. Bij de wagenmaker bijvoorbeeld dient ze om velgen, berries en andere zware karonderdelen te zagen. Zie ook het lemma ɛschulpenɛ (pag. ).' [N 53, 7; N 53, 8g-h; N G, 22a; N I, 1; monogr.]
II-12
|