17743 |
kaal (zijn), kaal hoofd |
kale kop:
kalekop (Q119p Eygelshoven),
plaat:
plaat (Q119p Eygelshoven)
|
kaal hoofd (hebben) (spotbenamingen) [kletskop, hij is bij het goevernement] [N 10 (1961)]
III-1-1
|
20768 |
kaantjes |
krapjes:
krèpkes (Q119p Eygelshoven)
|
vetklonters die overblijven bij het smelten van runds- of varkensvet [N 06 (1960)]
III-2-3
|
26500 |
kaar |
kaar:
kār (Q119p Eygelshoven)
|
Trechtervormige bak boven de bovenste molensteen waarin het te malen graan wordt gestort. Zie ook afb. 78. [N O, 19i; N O, 41a; A 42A, 37; N D, 11; Sche 51; Vds 148; Jan 155; Coe 136; Grof 157; monogr.]
II-3
|
19791 |
kaars |
kaars:
kēəts (Q119p Eygelshoven)
|
kaars [RND]
III-2-1
|
22505 |
kaarten (ww.) |
kaarten:
ka:tə (Q119p Eygelshoven)
|
kaarten [RND]
III-3-2
|
20802 |
kaas |
kaas:
kîês (Q119p Eygelshoven)
|
kaas [RND]
III-2-3
|
22622 |
kaatsen |
prikken:
prikke (Q119p Eygelshoven),
prikə (Q119p Eygelshoven)
|
Ballen (balspel). || kaatsen [RND]
III-3-2
|
34492 |
kakelen |
kakelen:
kākǝlǝ (Q119p Eygelshoven, ...
Q119p Eygelshoven),
tokken:
tǭkǝ (Q119p Eygelshoven)
|
Geluid voortbrengen, gezegd van een kip. Dit lemma is onderverdeeld in geluiden die de kip maakt: (1) voordat ze een ei gaat leggen; (2) nadat ze een ei gelegd heeft. [N 19, 46; L 34, 12; L 34, 13; Vld.; N 18, add.; monogr.]
I-12
|
30247 |
kalf |
kalf:
kǭf (Q119p Eygelshoven),
(mv)
kāu̯vǝr (Q119p Eygelshoven),
kalfje:
kø̜̄fkǝ (Q119p Eygelshoven)
|
Jong rund, niet naar het geslacht onderscheiden. Zie afbeelding 3. Op de kaart is het woordtype kalf niet opgenomen. [N 3A, 15 en 20; JG 1a, 1b; Gwn V, 5, 5a en 5b; L 27, 56; R 12, 24; Wi 17; monogr.; add. uit N 3A, 4, 26a, 75a, 75b en 76; N C, 6, 7a, 7b, 8, 9a en 14b; A 9, 17a en17b; S 14]
I-11
|
34170 |
kalven |
kalven:
kǭvǝ (Q119p Eygelshoven)
|
Een kalf ter wereld brengen, gezegd van de koe. [JG 1a, 1b; N 3A, 46; S 16; L 1a-m; monogr.]
I-11
|