id | Begrip | Trefwoord: dialectopgave (plaats) | Omschrijving |
---|---|---|---|
20536 | fruiten | aanbraden: aabroune (Eys), braden: braénne (Eys), smoren: smoren (Eys) | bakken; Hoe noemt U: Spijzen met boter of vet bereiden (kuinen) [N 80 (1980)] || fruiten; Hoe noemt U: Vlees of uien bruin braden (fruiten, fritten) [N 80 (1980)] III-2-3 |
24443 | fruitworm | worm: WLD worm (Eys) | worm die in een appel huist [pieremenneke] [N 26 (1964)] III-4-2 |
22851 | fuik | fuik: fŏĕk (Eys) | fuik [SGV (1914)] III-3-2 |
30056 | fundament | fundering: føndēreŋ (Eys) | De grondvesten van een gebouw. Het fundament kan al dan niet onderheid zijn, wordt in metselsteen, stampbeton of gewapend beton uitgevoerd en reikt tot aan het maaiveld of de begane grond. [N 31, 1a; N 31, 1b; N 31, 1c; monogr.] II-9 |
30104 | fundament van de schoorsteen | schouw: šow (Eys) | Het metselwerk waarop de schoorsteen rust. Een fundament voor een meestal buiten de muur liggende schoorsteen opmetselen werd in Q 121 'een console uitmuren' ('eŋ kǫnsǫl ūsmūrǝ') genoemd. [N 32, 25b; monogr.] II-9 |
30053 | funderingssleuven uitsteken | uitschachten: ū.tšaxtǝ (Eys) | Gleuven uitsteken langs de vier wanden op de bodem van de uitgegraven kelderruimte. In de sleuven worden later de fundamenten geplaatst. Zie voor het woordtype 'gescheuten' (Q 194) ook RhWb dl. VII, k. 962, s.v. 'Geschäu': ø̄das Mauerwerk aus Bruchsteinen an der Erde, auf dem die Balkenlage des Fachwerkhauses ruht.ø̄ [N 30, 25a; monogr.] II-9 |
17807 | gaan | gaan: goa (Eys) | gaan [SGV (1914)] III-1-2 |
25233 | gaan liggen (van de wind) | gaan liggen: geet lieke (Eys), liggen: lieke (Eys), zich leggen: zex lɛgə (Eys) | gaan liggen, gezegd van de wind [stillen] [N 81 (1980)] III-4-4 |
20530 | gaar | gaar: gaar (Eys), murg: murg (Eys), m‧øͅrəx (Eys) | gaar; Hoe noemt U: Goed gekookt (gaar, murw) [N 80 (1980)] III-2-3 |
28225 | gaaskap | gaaskorf: g˙askø̜.rǝf (Eys [(Oranje-Nassau I / III / IV)] [Oranje-Nassau I, Oranje-Nassau II, Oranje-Nassau III, Oranje-Nassau IV]) | De gaaskap of gaaskorf die zich onder de kooi van de veiligheidslamp bevindt. [N 95, 247; monogr.] II-5 |