e-WLD begrippen 

 
 
Filteren... plaats=Eys

Overzicht

BegripTrefwoord: dialectopgave (plaats)Omschrijving
geloofd zij jezus christus christelijke groet: christellike groet (Eys) De Christelijke groet, uitgesproken op niet-liturgiosche bijeenkomsten ["Geloofd zij Jezus Christus...in alle eeuwigheid. Amen"]. [N 96B (1989)] III-3-3
gelooven geloven: gleuve (Eys) gelooven [SGV (1914)] III-3-3
geloven geloven: gluive (Eys) Geloven [gleuve, geluuëve, gluive]. [N 96D (1989)] III-3-3
geluid van de patrijs keken: kēͅ.əkə (Eys), kierewieten: kierewiete (Eys), roepen: r‧ōpə (Eys) het geluid van de patrijs (kierewieten) [N 83 (1981)] III-4-1
geluid van naderend onweer donderen: dondere (Eys), roebelen: roebele (Eys), rubələ (Eys), r‧ubələ (Eys), rommelen: rommele (Eys) een dof, rollend geluid maken, gezegd van bijv. de donder [rommelen, rederen, meutelen] [N 91 (1982)] || eerste rommelen dat in de verte te horen is wanneer er een onweer op komst is [meutelen] [N 81 (1980)] III-4-4
gelukken gelukken: gelukt (Eys), lukken: lukke (Eys), lø.kə (Eys) een voorspoedige afloop hebben, kunnen slagen [lukken, vergaan, bedoen, boteren, gelukken] [N 85 (1981)] III-1-4
geluksvogel; altijd geluk hebben een die alles naloopt: m.  eͅ.ŋə d‧ɛm ‧aləs n‧oͅalø.pt (Eys), geluksvogel: geluksvoegel (Eys), m.  gəlø.ks˃vu.əgəl (Eys) iemand die altijd geluk heeft [zwijnjak, boffer, bidzalig] [N 85 (1981)] III-1-4
gemakkelijk gemakkelijk: gemĕkkelig (Eys), gəmekkəlich (Eys), gəmeͅ.kəlex (Eys), op zijn gemak: op zie gəmaak (Eys) geen moeite of inspanning vereisend, niet moeilijk [licht, handig, gemakkelijk, zacht, lichtelijk, goed, makkelijk, gemak, spelegaans] [N 85 (1981)] || gemakkelijk [DC 02 (1932)], [SGV (1914)] || op zijn gemak [DC 02 (1932)] III-1-4
gemakkelijkste wijze; gemakkelijkst; gemakkelijk maken dat komt goed uit: da.t kø.nt˃ go.t ˂ū.t (Eys), gemakkelijke manier: v.  gəmeͅ.kəlegə mən‧ēər (Eys), pas: pas (Eys) de manier van handelen die het makkelijkst en aangenaamst is [pas] [N 85 (1981)] III-1-4
gemalen schors looi: loe (Eys) Gemalen schors (looi). [N 82 (1981)] III-4-3